heen, het ontzag doet hen de hoofden buigen. Arabel volgt schuldbewust.
‘Verontschuldig me, Mig,’ murmelt ze. ‘Het gaat niet vandaag, ik voel me niet goed, ik denk..., ik...’ Ze stokt even. Ze kijkt schichtig de laatste meisjes na. ‘Ik denk dat ik niet zal kunnen meespelen.’
‘Waarom niet?’ vraagt hij verbaasd.
Ze wendt haar hoofd af en zoekt met haar elleboog steun tegen een oude kast. Haar schouders beginnen heftig te schokken.
Ademloos kijkt Mig haar aan. ‘Wat is er, Arabel?’
Ze antwoordt niet, ze draait zich helemaal naar de kast toe. In een toneelspel zou men het bombast noemen, maar het is geen toneelspel, het is voelbaar, tastbaar écht.
‘Zeg me wat er is!’ gebiedt hij. ‘Je weet dat ik van je hou.’
‘Ik ben zó,’ murmelt ze.
‘Hoe ben je?’
‘Zwanger,’ klinkt het eensklaps gelaten. Ze draait zich weer om, haar gelaatstrekken zijn bitter en hard geworden. ‘Zes weken. Over vijf weken zal iedereen het zien.’
Mig staat vastgekluisterd in zijn verbijstering. ‘Wie... Ben je naar de dokter geweest?’ vraagt hij moeilijk.
‘Gister.’
‘Hoe kàn dat nu? Wie... Heb je met iemand...?’
‘Herman Goudriaans.’
‘Ik wist niet dat je met hem te doen had,’ zegt hij wrang.
‘Je zei toch... Ik dacht dat je naar Indië wou.’
‘Ik heb nooit met hem te doen gehad, ik walg van hem.’
‘Hoe is dat dan in godsnaam mogelijk?’
‘Je hebt het voor veertien dagen zelf gezien.’
‘Was dat dan al méér gebeurd?’
‘In het begin van augustus. Ik heb gevochten en geroepen tot ik niet meer kon, maar moeder was smoordronken en Mark was uit kamperen met de scouts.’
‘Waarom ben je niet naar de veldwachter of de rijkswacht gegaan? Niets is er beestachtiger dan een verkrachting, ze