zij moet Roa zijn, ik wil dat ze Roa is. Hij voelde hoe Liselotte in zijn hand kneep, en hij kneep ook. Iedereen is tenslotte wie hij denkt dat hij is, dacht hij, het komt op de veronderstelling aan, op de verbeelding, op de innerlijke voorstelling: ik ben de koning en Liselotte is de koningin, maar ik ben ik en Liselotte is Roa.
Het dak van De Nachtegaal vlamde scharlaken tussen het doffe groen van de dennen, het mos in de voegen van de wit geschilderde muren was zwart geworden.
Toen ze de villa betraden, liep Liselotte aanstonds naar boven. ‘Ik ben meteen terug!’ riep ze. ‘Ik ga me verfrissen.’ Sal goot zich een glas whisky in, Papa's whisky. ‘Gezondheid, ouwe man,’ zei hij, ‘gezondheid, brave onnozele klootzak.’ Hij dronk het glas in één teug leeg, en schoof het onder de divan waarop hij languit ging liggen. Hij was opgewonden, zenuwachtig, schichtig. Op het ogenblik dat hij wou opstaan, kwam Liselotte naar beneden. Ze had alleen maar een geel bikinietje aan, haar lichaam was amberkleurig getaand.
Sal keek haar onzeker aan, in een poging om te gekscheren zei hij: ‘Ik dacht dat je melkwit zou zijn, met kippevel en rare moedervlekken.’
Raadselachtig glimlachend kwam ze tegen zijn borst zitten. Hij rook Keuls reukwater en viooltjes, nu eerst ontdekte hij dat ze spitse zilverpaars gelakte nagels had.
‘Van wie kreeg je die ring?’
‘Van Arseen.’
‘Hoe reageert hij, als hij jou zó ziet?’
‘Hij dommelt of sluimert of slaapt, als hij ergens ligt. Maar zwijg nu over hem, wil je?’ Met haar rechterhand begon ze zijn gelaat te strelen, terwijl haar andere hand zacht krieuwelend een weg zocht over zijn buik.
Haar handen riepen een afschuwelijke kilte wakker in zijn zwetende huid. ‘Roa,’ stamelde hij ontzet.
‘Wat wil dat zeggen: Roa?’ fluisterde ze schor.
‘Zo heet de koningin. Jij bent de koningin niet, jij bent een