‘Wat kunnen die brave borsten nu met de moord op de freule te maken hebben? Het zijn allemaal fameuze pilaarbijters.’
‘En de houthakkers werden afgedankt, en niemand mag nog een voet op Donkheide zetten, er komen poorten en prikkeldraad.’
‘Die jonker is al even zot als zijn grootvader,’ zei Koksiaan kwaad. ‘Beginnen we nu te kaarten of niet?’
‘Je kunt niet kruisjassen met een dode,’ zei Hektor, terwijl hij naar de ledige stoel tegenover Koksiaan keek. ‘Speel je niet mee, Valois?’ riep hij in de richting van een keurig uitgedoste kerel, die aan het buffet te praten stond.
Zonder om te kijken schudde Valois het hoofd.
‘Ik zal een vierde man zoeken,’ zei Hektor opstaand. ‘Wacht even.’ Hij wrong zich door het gewoel.
Een half uur later was hij nog niet terug, hij was met Valois aan het biljarten in de andere uithoek van het L-vormige café. Toen stond Nasson op, hij moest even naar het toilet, maar even later stond hij te vogelpikken met een paar oude vrijgezellen die naast hem woonden.
Koksiaan begreep het: met de Poilu had hij zijn laatste echte vriend verloren, en een vent van eenenzeventig maakt geen nieuwe vrienden meer. Hij stond ook op en ging naar buiten, thuis kon hij even goed zijn bittertjes drinken, daar was de eenzaamheid ook nooit verlatenheid. Toen hij voorbij het keuterboerderijtje van Gouda Molenaar stapte, verlangde hij eensklaps hevig naar een beetje vriendelijkheid en gezelligheid. Hij klopte op de zware groengelakte deur en trad binnen. Chris zat aan tafel een boek te lezen, hij glimlachte en sprong op. ‘Wanneer trekken we er nog eens op uit, Koksiaan?’ fluisterde hij gedempt. ‘Vannacht?’
‘Neen, niet vannacht, we zullen wel zien. Waar is je moeder?’
‘In de kelderkamer.’
‘Gaat ze zo vroeg slapen?’
‘Ze is er met mijnheer Seeuws.’
‘Wie is dat?’