donkere kratertjes met de afdruk van verkoolde sterretjes erin. Ogen en mond verhieven dit mirakel van de natuur tot vrouw. Het is heerlijk met de natuur één te zijn, en in de vrouw te kijken, en haar bestaan te horen. Het was maandagnacht toen de doodkloppertjes in haar rug aan hun afbraak begonnen. Om zes uur 's morgens was haar zachtheid kippevel geworden. ‘Ijselijke spinnen kruipen over me heen,’ zei ze tegen de dokter. En terwijl Mig in de keuken naar een teil en een badhanddoek zocht, gilde ze boven elke pijn uit. Toen hij hijgend de slaapkamer binnenviel, vroeg de dokter een draad en een schaar. Tussen haar benen lag de menswording van het geheim ineengedoken. Een zwarte vijzende streng verbond de natuur met de dood.
‘Doop het,’ zei de dokter.
‘Het leeft niet...’
‘Je kunt nooit weten.’
Mig hakte het wijwaterbakje van de muur en goot de luttele inhoud in zijn handpalm. De dokter lichtte het vale hoofdje op.
‘In de naam van de vader, de zoon en de heilige geest doop ik je.’
Iris lag met grote uitgebrande ogen naar hem te kijken. ‘Is het een meisje?’ vroeg haar kapotte stem.
De dokter knikte en scheidde hen van elkaar.
‘Het moest Doris heten,’ schreide ze.
‘Begraaf het maar,’ zei de dokter, ‘diep genoeg.’
‘Mag ik het zien, Mig?’ smeekte ze.
De dokter schudde het hoofd. ‘Je moet dit vergeten,’ zei hij. Maar Mig wist dat Iris nog nooit iets vergeten had waarvan ze hield. Het noodlot van Iris was dat ze te veel en te grote gevoelens moest in bedwang houden. Zo bijvoorbeeld kon ze nooit weg met haar medelijden. De kleine jongen van de buren, die door zijn moeder geregeld werd buitengesloten en die dan spelen moest met zijn vijf jaartjes en zijn kapotte miniatuurautootjes, werd door haar binnengeroepen als ze dacht dat het te koud was: ze zette het ventje bij de kachel