‘Het is vroeger gebeurd,’ opperde er één.
‘Ja, maar niet met iemand van de Beau-monde,’ zei Hektor. ‘Bangschijters!’ walgde Koksiaan. ‘Dat had Kaddee moeten meemaken, of de Pluvier. Omdat de Poilu een konijntje neerlegt, schieten ze de kloten van zijn lijf. Boem! Een konijneleven tegen een mensenleven. Kaddee zou die boswachter vol zout geschoten hebben, en de Pluvier had voorzeker zijn huis in brand gestoken.’
‘De Poilu had moeten weten dat het levensgevaarlijk was na die moord op de freule,’ zei het augurkenboertje met een dubbele tong. ‘Maar de Poilu kon het stropen niet laten, hij kon geen week thuisblijven. En hij had toch ook op de jonker en Ouwe Ignaas geschoten.’
‘Deze zomer heeft de Poilu drie reeën neergelegd,’ bazelde een snotneus.
‘Een konijn, een ree of een olifant: het zijn beesten, jongen, maar de Poilu was een mens, én een goed mens. Vraag het maar eens aan die drie sukkeltjes van Gouda Molenaar. Ik wéét dat de Poilu nooit een vinger naar een mens heeft uitgestoken, een mensenleven was iets heiligs voor hem. De jonker en die boswachters liegen, als ze zeggen dat de Poilu op hen schoot.’
‘Die oudste van Gouda Molenaar zal het gelag betalen,’ zei het augurkenboertje. ‘Hij zal weldra weten wat het kost op iemand te schieten.’
‘De jongen kan niet eens een geweer vasthouden!’ smaalde Koksiaan. ‘Hij heeft zo hard gelopen, dat hij niet weet wat er achter zijn rug gebeurd is.’
‘Niemand kan zeggen wat er gebeurd is, Koksiaan. Jonge Ignaas heeft gezegd dat hij in het wilde weg terugschoot, omdat het om zijn leven ging.’
‘In het wilde weg... niemand verdient het zó doodgeschoten te worden. Dat had Kaddee nog moeten beleven, of de Hongaar! Ik ril als ik eraan denk. Maar jullie zijn mosselen, de hele Beau-monde is een mosselbank geworden.’
‘En jij dan, Koksiaan? Je leeft toch ook nog? Of kun je de