groeven koortsachtig in de heide, ze zwaaiden de zoden in het vuur, de gensters waaiden op en doofden.
‘Neem een spade!’ brulde een kale vent hem toe.
Sal raapte een troffel op, maar hij had een ander doel. Onopvallend werkte hij zich naar rechts, tot waar hij haar zag. Ze stond naast een oud heertje dat met zijn stok wees en bekommerd het hoofd schudde. Ze droeg een licht kleedje en had een overgooiertje omgehangen, haar armen had ze onder haar boezem gevouwen. Sal kreeg de stalknecht in de gaten: die werkte als een bezetene en wilde blijkbaar tonen wat hij wel kon, hoe sterk hij wel was. Ook Sal begon nu te graven. Er kwam nog een brandweerwagen. ‘Greppeltjes graven! Niet blussen, dat baat niet!’ brulden de mannen.
De hitte wervelde schroeiend, aangedreven door vlammen, door energieën die ergens diep uit de heide loskwamen. Gepiep van wezels, veldmuizen, hagedisjes. Dit was het mooiste spel waaraan Sal ooit deelnam, het was beroezend: de prinses sloeg hen gade. Ze zag wat mannen konden, wat hij kon. Sal was gelukkig, gelukkiger alleszins dan wanneer hij zich 's avonds liet uitdeinen in het niets of wanneer hij dronken was. Het duurde niet lang genoeg.
De brandweermannen troepten samen, ze veegden hun zweet af, rolden sigaretten en vloekten.
‘Hoe is het mogelijk dat zo'n onnozel stuk heide begint te branden?’
‘De spoken hebben het in brand gestoken.’
‘Er hebben er een paar liggen vrijen, geloof dat maar!’
‘Mijnheer Harduyn trakteert voor de blussers!’ riep iemand. Sal twijfelde een ogenblik, dan sloot hij aan bij de groep. Er waren nog mannen zonder uniform, dat zouden wel villabewoners uit de omgeving zijn.
Ze drumden rond de klaptafeltjes die op het ruwe gazon stonden. De courtisane en haar stalknecht schonken bier in. Brandweermannen kunnen goed drinken: in één teug ledigden ze hun glas. Sal stond een beetje timide terzijde.