| |
| |
| |
De torenvalken
Omdat Rasmine besloten had de zaken in de keuken van de kazerne wat te helpen beredderen, moest Renier de terugweg alleen aanvatten. Ditmaal volgde hij vanzelfsprekend de betreden paden. De zon leek een helwitte furie, de stilte maakte het landschap tijdeloos. Toen hij voorbij een totaal vervallen hoeve liep, hoorde hij eensklaps een schril krijsend geluid. Hij luifelde de handpalmen boven de ogen en zag hoe een torenvalk boven een oud eksternest in de kruin van een immense beuk scheerde en er een prooi in liet vallen. Onmiddellijk na die duikvlucht verliet een andere torenvalk, het wijfje dus, het nest en streek wat verder neer tegen een brokkelige putkuip in een vlakte die vroeger een weide moest geweest zijn. Toen de vogel terug opschroefde, liep Renier op de putkuip toe. Het bemoste beton zat vol kalkachtige vegen; tussen de melde en het knopkruid aan de voet ervan vond hij drie woelmuizen, een half verorberde leeuwerik en een paar verdorde meikevers. Honderd meter verder hing het mannetje alweer te bidden boven een gedeeltelijk dichtgegroeide sloot.
Renier maakte aanstalten om terug naar de weg
| |
| |
te lopen toen plotseling een vreemd geluid in de lucht zijn aandacht trok. Het was een monotoon geronk dat naderde vanuit het oosten, aanzwol.... en voortkwam van een helikopter die opdook boven de bouwvallige hoeve. De camouflagekleuren wezen erop dat het een militair toestel was. Als aan de grond genageld bleef Renier staan, terwijl het hefschroefvliegtuig een kring beschreef boven zijn hoofd en dan koers zette in de richting van de kazerne. Daar had je het! Wat voor zin had het versperringen op te werpen als de vijand de blokkade zo maar voor het nemen had vanuit de lucht? Een ogenblik overwoog hij wat hem te doen stond, maar toen flitste het door zijn hoofd dat pater Bruno beslist wel een middeltje zou vinden om het tuig onverrichter zake te doen terugkeren, en dus trok hij verder op het kasteel af. In de abelenlaan stonden een drietal personenwagens, een combi van de rijkswacht en een vrachtwagen. De chauffeur van de vrachtwagen drentelde besluiteloos van zijn voertuig naar de openstaande poort en terug. Toen hij Renier zag naderen, schoot hij dadelijk op hem toe.
‘Ben ik hier op Vrijburg?’ vroeg hij bijna angstig. Het was een magere vent met dikke traanzakken onder de ogen en met - uit de matheid van zijn bruingrijze haren af te leiden - een pruik op.
| |
| |
‘Ja,’ antwoordde Renier terughoudend.
‘Asiel voor mensen, dieren én planten?’ vervolgde de man. ‘Kom eens kijken.’
Hij liep Renier met grote stappen voor naar de laadruimte van zijn wagen en gooide bijna triomfantelijk het dubbele portier open.
Renier schudde ongelovig het hoofd: de ruimte was volgestapeld met palm- en laurierboompjes. ‘Wat is de bedoeling?’ vroeg hij, niet begrijpend.
‘Luister, meneer,’ zei de man, lichtjes teleurgesteld. ‘Ik zal je de geschiedenis maar eerlijk verklappen. Ik ben failliet. De firma “Riviëra” is failliet, definitief failliet.’
Renier keek de bankroetier met grote ogen aan. Had hij met een gek te maken?
‘De firma “Riviëra”?’ stamelde hij.
‘Ken jij de firma “Riviëra” niet?’ vroeg de man, diep ontgoocheld nu. ‘Ik verhuur al tien jaar banane-, sinaasappel-, laurier- en palmboompjes, alsmede oleanders en agaven aan instanties die de een of andere plechtigheid organiseren. De laatste tijd echter willen ze niet meer weten van mijn lusttuin; ze slepen de onzinnigste oude rommel bij elkaar om een decor voor hun recepties uit te bouwen, als ze hun fuiven dan al niet in een oude boerderij of in de tuin ervan laten doorgaan.’ De man schudde somber het hoofd. ‘Eerlijk gezegd: mijn planten zagen er de
| |
| |
laatste tijd maar belabberd uit ook. Wat denk je dat het mondaine volkje al niet vermorst? Mijn planten roken altijd naar whisky, cognac, sherry of champagne, om nog niet te gewagen van de honderden peuken of peukjes die ik na elke uitlening uit hun voedingsbodem moest peuteren.’ Renier wist niet of hij moest vloeken of lachen. ‘Maar dat zijn toch allemaal exotische planten,’ wierp hij tenslotte vertwijfeld op.
‘Met het afschaffen van de processies en met de versoberingsmaatregelen in kerken en stadhuizen is eigenlijk mijn ondergang begonnen,’ draafde de vent door. ‘En nu sta ik op straat. Mijn vrachtwagen en mijn planten zijn de enige dingen die ik uit de brand heb kunnen redden.’ ‘We zullen jouw geval eens voorleggen aan mevrouw Chantal,’ mompelde Renier ten einde raad.
Hij liep met grote stappen op het kasteel toe, met de man op een sukkeldrafje achter hem aan. In plaats van de pui te bestijgen, koos hij het pad tussen de zijgevel en de vest. De deur van de veranda stond open.
Drie rijkswachters, de burgemeester van Beverdonk en twee corpulente heren zaten rond mevrouw Chantal geschaard. Udo Willebrands sprong dadelijk op en drukte Renier overdreven hartelijk de hand.
‘Hier is de kampioen van Beverdonk nu!’ zei hij
| |
| |
triomfantelijk tot de twee lijvige heren.
‘We doen ons best,’ wimpelde Renier zijn geestdrift verlegen af.
‘Volksvertegenwoordiger Yperman en senator Ballegeer,’ stelde de burgemeester de heren voor. ‘Renier wil tot de laatste snik kampen voor een sportcentrum en een recreatiepark, nietwaar, Renier?’
Renier zocht met een ongelukkig gezicht hulp bij mevrouw Chantal. De oude dame keek echter onschuldig glimlachend van hem weg.
‘Ik... euh... ben ten stelligste tegen de inplanting van een munitiedepot gekant,’ stotterde hij uiteindelijk, verdwaasd. ‘Ik... euh... ben zoals alle Kempenaars, vermoed ik. Wij hebben ons altijd alles en nog wat laten opdringen. Het wordt de hoogste tijd dat wij... euh... ook eens protesteren, nietwaar?’
‘Wij begrijpen dat allemaal, meneer Nachtergaele,’ zei de oudste rijkswachter afgemeten, ‘maar wat jij hier doet, is wederrechtelijk. Niemand kan je het recht ontzeggen officieel te protesteren, maar jij mag een... staatsdomein zo maar niet betreden, en zeker niet afsluiten. En dan spreek ik nog niet over het opruien van de bevolking, het organiseren van een publieke opstand, het...’
‘Ik heb je al gezegd dat ik de verantwoordelijkheid op mij neem!’ onderbrak mevrouw Chantal
| |
| |
de precieuze dienstklopper kittelorig.
‘Dat kun jij niet, mevrouw!’ beet de rijkswachter terug. ‘In België is elke meerderjarige verantwoordelijk voor zichzelf én voor de minderjarigen die hij bij zijn... bokkesprongen betrekt.’ Hij keek gewichtig naar de volksvertegenwoordiger, de senator en de burgemeester. ‘Ik moét meneer Nachtergaele verbaliseren én in... preventieve hechtenis nemen. Ik moet ook...’
‘Jullie moeten hier helemaal niets!’ onderbrak mevrouw Chantal hem grof. ‘Hoepelt op, vooruit!’
‘Maar mevrouw!’ protesteerde de dienaar van de wet ontzet.
‘Ik heb het recht je de toegang tot dit huis te ontzeggen, tenzij je me een officieel uitgeschreven bevel tot huiszoeking kunt voorleggen. Toon me die legitimatie, commandant!’
De commandant stond op, lijkbleek. ‘Daar zal je voor boeten!’ snauwde hij. Hij draaide zich om en stapte als een polichinel naar buiten, op de hielen gevolgd door zijn secondanten.
De corpulente heren richtten zich ook op; ze zweetten en keken elkaar veelbetekenend aan. ‘'t Is hommeles!’ verkneukelde de burgemeester zich. ‘Renier, jongen, houd je kloek!’ Hij drukte zijn dorpsgenoot warm de hand en dribbelde de stomme kamerleden achterna.
‘Die zijn hier binnen een halfuur terug,’ zei
| |
| |
Renier verwezen.
‘Wie?’ vroeg mevrouw Chantal, in diepe gepeinzen verzonken.
‘De rijkswachters, verdomme!’
Mevrouw Chantal schudde traag het hoofd. ‘We sluiten de vestingpoort en barricaderen ze. Wie is die meneer daar?’
Ze keek naar de schuwe verhuurder van exotische planten, die onderdanig buiten naast de drempel was blijven staan.
‘Een bankroetier met een vrachtwagen vol zuiderse planten.’
Renier maakte een grimas en haalde de schouders op.
‘Prachtig!’ jubelde mevrouw Chantal. ‘Hij kan met zijn vrachtwagen de poort schragen. En laat ze dan maar komen!’
De bankroetier haalde opgelucht adem.
‘Waar moet ik met mijn planten blijven, mevrouw?’ vroeg hij vervolgens bezorgd.
‘Het is volop zomer,’ antwoordde mevrouw Chantal minzaam. ‘Plaats ze voorlopig maar langs de gracht, daar staan ze veilig. Goed zo?’ De man knikte met verheerlijkt gelaat; het was duidelijk dat hij na vele sombere dagen eindelijk een lichtstraal zag.
‘Jullie zijn vanmiddag mijn gasten aan tafel,’ vervolgde mevrouw Chantal. ‘We eten varkensribbetjes met paprika.’
| |
| |
Renier hielp de bankroetier bij het posteren van de vrachtwagen tegen de gesloten poort, maar toen de man ermee begon zijn zuiderse lusttuin in de voorhof te reconstrueren, maakte hij zich uit de voeten. Rasmine had hem verteld dat meneer Waldemar soms zijn toevlucht gezocht had in de kelder.
Mevrouw Chantal was druk doende in de keuken met het braden van de ribbetjes, zodat hij ongezien in de hall kon geraken. De brede deur naast de trapkast was gesloten, maar de sleutel hing op manshoogte aan een haakje naast de stijl. Het slot moest dringend geolied worden en de muffe geur die uit de holte opsteeg, verraadde dat de kelder, deze ruimte althans, omzeggens onbetreden gebied was. De lichtschakelaar zette een drietal neonbuizen in een suizelende, bestofte gloed. De treden van de beukehouten trap waren uitgesleten. Hij kwam terecht in een gang die volgestapeld was met antieke voorwerpen. Drie deuren gaven erop uit.
Een ogenblik aarzelde Renier, toen duwde hij de middelste open en knipte het licht aan. Bij de eerste aanblik nam hij zulke onwaarschijnlijke dingen in zich op, dat hij als het ware verstijfde. Dit was een angstaanjagend panopticum, neen: een griezelig pandemonium. Alle boze geesten, spoken en hersenschimmen die ooit ontsproten waren aan het simpele brein van de Kempense
| |
| |
plattelandsbewoners, leken hier verzameld en vervolgens door de een of andere vloek of toverformule verstard. Heksen, witte wijven, brandende schapers, weerwolven, kobolden, trollen, nikkers en nog tientallen andere wangedrochten uit de spookgeschiedenissen van de streek, die Renier niet wist te duiden, waren hier opgesloten, grauwgrijs van stof en ouderdom. Toen hij wat bekomen was van de schok, werd de plastische kunstenaar in hem wakker en begon hij te gissen naar de materie waarin meneer Waldemar deze waanvoorstellingen gekneed had of waaruit hij ze gehouwen had. Zijn aandacht werd echter afgeleid door een boek dat in het midden van het vertrek op een versleten bidstoel lag. Omdat er niets op de vergeelde frontpagina stond, sloeg hij het open. Niets! De bladzijden waren onbedrukt gebleven, grauwgeel. Stomverbaasd begon hij het boek te doorbladeren. Nergens stond een letter gedrukt of geschreven.
Op dat ogenblik riep mevrouw Chantal boven aan de trap: ‘Renier!’
Zijn naam galmde akelig onder de gewelven. Geluidloos sloop hij het vertrek uit, knipte het licht uit, trok de deur dicht.
‘Ja?’ riep hij, onschuldig vragend.
‘Er is iemand voor jou!’
Hij talmde wat, hoorde haar weggaan en sloop dan naar boven. Toen hij door de ridderzaal liep,
| |
| |
was ze weer doende in de keuken. De bankroetier had van de voorhof een stukje van de Riviëra gemaakt.
‘Is het niet mooi?’ begroette hij Renier met van trots overslaande stem.
‘Euh... ja...’ antwoordde Renier, die in zijn hele leven nooit iets lelijk had durven noemen. ‘Ik dacht dat er iemand was die mij wilde spreken.’
De bankroetier wees betekenisvol naar de gebarricadeerde poort. ‘Een heer die kwaad is...’ Hij gniffelde als een schooljongen.
Nieuwsgierig liep Renier op de vrachtwagen toe. Een paar stappen verder zag hij reeds wie hem met een bezoek vereerde. Op de brug, juist achter de poort, stond een jeep, en in dat voertuig zat de vader van Yolande. De dikke kop met het weelderige zilveren haar van de metselaarsbaas was nog hoogroder dan anders.
‘Wel, mag ik hier niet binnen?’ brulde hij boos. Renier liep tot tegen het water, zodat hij onbelemmerd met zijn aanstaande schoonvader kon spreken.
‘De vrachtwagen is defect, Rembert,’ loog hij. ‘Ze hebben je fiets en je hengelstok bij ons gebracht,’ zei de metselaarsbaas, terwijl hij op zijn horloge keek. ‘Ik kom je halen!’
Renier haalde diep adem. Rembert was het gewend te gebieden, tegenspraak had hij nooit
| |
| |
geduld.
‘Ik heb het hier goed,’ zei hij tenslotte resoluut. ‘Jij houdt dus geen rekening met de gevoelens van Yolande?’ vroeg de metselaarsbaas scherp. ‘Toch wel, maar ik zie niet in wat mijn actie met haar gevoelens te maken heeft. Ik wil iets doen voor Beverdonk.’
‘Je weet toch dat ze in Beverdonk rondstrooien dat je van lotje getikt bent?’
‘Udo Willebrands nochtans...’
‘Udo Willebrands is nooit meer dan halfgaar geweest!’ Er siste haat in de stem van de metselaarsbaas. Het duel Udo Willebrands - Rembert Librechts van voor en tijdens de gemeenteraadsverkiezingen was blijkbaar nog steeds niet beslecht.
‘Het gemeentebestuur staat achter mij!’ hield Renier koppig vol.
‘Maar sukkel toch! Wat denk je dat die boerenpummels doen als het hier menens wordt? Je vierkant uitlachen!’
Renier haalde berustend de schouders op. ‘Het zij zo! Naar het schijnt, is Beverdonk ons nochtans niet vijandig gezind.’
‘Beverdonk, Beverdonk,’ sputterde de metselaarsbaas. ‘Beverdonk is een zwerm spreeuwen. Die jagen ze op met één schot. Maar jij moest aan je carrière denken!’ Hij keek weer op zijn horloge. ‘Wil meneer een beslissing nemen?’
| |
| |
‘Ik blijf hier,’ mompelde Renier.
‘Schitterend! Vergeet dan die trouwpartij van september maar! Als je bij ons nog één voet over de drempel zet, breek ik je botten! Adieu, idioot!’
Hij startte de jeep en reed in gierende vaart achteruit de abelenlaan in.
Renier oogde de stofwolk niet na ditmaal. Hij peilde zijn eigen gemoedsrust: daar was alles in orde. Hij had alleen wat deernis met Yolande: die zag haar willetje gedwarsboomd, en dan was ze het ongelukkigste schepsel van de wereld en wilde ze mordicus dat de anderen tenminste zo ongelukkig waren als zij.
|
|