den nog sneller worden bijgelegd dan ze tot stand kwamen...’
Hannes was het ongeloof en de minimalizering van de kommandant meer dan beu.
‘Ze hebben mijn zoon op de Kapelletjesweg gelegd om een ongeval te ensceneren,’ zei hij bitter.
‘Maar het was toch een ongeval ook!’ riep de kommandant uit. ‘Die jongens waren hun hoofd kwijt...’
Hannes snoof verachtelijk. ‘Ze hoopten dat hij zou overreden worden, opdat hun misdrijf op die wijze zou verdoezeld worden...’
De kommandant blies verontwaardigd over zijn handen. ‘Als je de verkeerde afloop van wat zotternij en gestoei nu ook al een misdrijf gaat noemen, is iedereen in zijn jeugd een misdadiger geweest.’
De onderwijzer kon het geleuter blijkbaar ook niet langer aanhoren. ‘Ik geloof dat wij onze tijd verbeuzelen,’ zei hij. ‘Jij bent een kommandant van de rijkswacht, geen rechter. Als funktionaris moet jij alleen maar onze verklaring opnemen en doorspelen aan de prokureur des Konings...’
Met ten hemel geslagen ogen begon de kommandant in de handen te klappen. ‘De prokureur des Konings is een persoonlijke vriend van mij. Geregeld gaan we samen jagen, en vissen, en biljarten... Ik weet hoe hij op deze... rotzooi zou reageren.’
‘Ja?’ vroeg Hannes aanminnig. ‘En hoe zou dat dan wel zijn?’
‘De prokureur houdt er niet van jonge mensen voor de rechtbank te slepen. Door een rechtszaak worden minderjarigen gebrandmerkt voor het leven. Dus waar het kan vermeden worden, wordt het ook gedaan. Van mij verwacht hij dat ik dingen die opgeschroefd werden, relativeer en reduceer tot wat ze in feite zijn. En dan nog... Meer dan de helft van wat ik hem doorgeef, verwijst hij naar de prullenmand.’
Armand Bosch trok aan zijn snorretje, alsof hij er zich wilde van vergewissen dat hij niet droomde. ‘Onvoorstelbaar,’ mompelde hij.