‘Ja, dat zei ik je toch verleden vrijdag al?’
‘Niet waar! Toen raaskalde je wat over een noodlottige val of een vluchtmisdrijf. Nog deze week lever ik je het bewijs dat er van een noodlottige val of een vluchtmisdrijf geen sprake was!’
De kommandant richtte zich op. ‘Schitterend!’ zei hij. ‘Schitterend.’ Hij wendde zich, met een brief in de hand, tot pater Willem. ‘Dit hier is veel ernstiger... Verschaf jij onderdak aan een zekere Jasmine Scholten, pater?’
Pater Willem vouwde de handen samen. De kneukels werden wit. ‘Ja...’
‘Jasmine is een uur geleden vertrokken,’ zei Hannes rad.
‘Ze nam de bus naar Antwerpen.’
De pater keek hem verbouwereerd aan. ‘Dat wist ik niet.’
De kommandant borg de brief weer in zijn boek. ‘Dan zullen onze mensen haar daar wel vinden.’
‘Is er iets... niet in orde met haar?’ vroeg de pater moeilijk. ‘We kregen het bevel haar in hechtenis te nemen,’ verklaarde de kommandant. ‘De heren Claude en Jacques Lanoye van de firma “Amreba” leverden een klacht tegen haar in wegens verduistering.’
‘Verduistering?’ echode de pater zwakjes.
‘Ja,’ antwoordde de kommandant. ‘Ze werkte bij de firma “Amreba” als bediende, tot voor vijf weken... Toen vertrok ze met de noorderzon, én met de kas. Ze schijnt een fameuze oplichtster te zijn.’
‘Hoe wisten jullie dat ze hier was?’ vroeg Hannes.
De kommandant keek hem minachtend aan. ‘Om het half jaar speelt de opsporingsdienst ons de namen door van iedereen die hier verblijft. De pater weet zelf best dat dit huis geen verblijfplaats voor heiligen is.’
‘Jasmine Scholten is zeker geen misdadigster,’ zei de pater ferm.
De kommandant glimlachte meewarig. ‘Van jou hadden ze een gevangenisaalmoezenier moeten maken, pater. In jouw plaats zou ik mijn eigen kas maar eens kontroleren. Een be-