11.
Toen Hannes een halfuur later het binnenplein van ‘Arcadia’ opdraaide, werd hij tot staan gebracht door twee rijkswachters. Verbijsterd stapte hij uit. ‘Is er iets?’ vroeg hij.
‘Logeer jij hier?’ vroeg één van hen bars.
‘Ja.’
‘Geef me dan je identiteitskaart en de papieren van je wagen.’ Hannes gehoorzaamde automatisch. ‘Mag ik vragen waarom?’
‘Dat zal je zelf best weten. Ga maar in de refter bij de anderen zitten.’ De rijkswachter wees gebiedend naar de deuropening.
Schoorvoetend daalde Hannes de trap af. Pater Willem, Jasmine, broeder Joost en de studenten zaten met bleke gezichten rond de tafel. ‘Is er iets?’ vroeg Hannes nogmaals.
‘Niets bijzonders, Hannes,’ stelde pater Willem hem gerust.
‘Laat ons zeggen: het halfjaarlijkse routineonderzoek van de opsporingsdienst.’
‘Wat een eufemisme voor de maandelijkse razzia die de B.O.B. hier houdt!’ siste Erwin giftig.
‘Wat zoeken ze dan wel?’ stamelde Hannes.
‘Ha... Drugs, natuurlijk!’ riep Wolfgang pompeus. ‘“Arcadia” is de draaischijf van de handel in narcotica in de Kempen.’
‘Pesterij!’ zei een student met een bijna albasten gezicht.
‘Misschien ook niet, Herman,’ wees pater Willem de jongeman zacht terecht. ‘In een huis als het onze zijn ook de verslaafden welkom...’
Op dat ogenblik kwamen twee keurig geklede heren uit de keuken. ‘Verontschuldig ons, pater,’ zei de oudste, terwijl hij een pakje paspoorten op de tafel legde, ‘maar wij moeten onze instrukties uitvoeren.’
‘Welke instrukties?’ fulmineerde Erwin.
‘Die van de prokureur des Konings,’ zei de man zeemzoet. ‘Hij wordt getipt, en wij voeren zijn bevelen uit.’ De man