35.
Vandaag wandelde ik met Marlies weer naar Pulle. Misschien wel twintigmaal zei ze ‘Vake!’, en dan wees ze naar iets met dat koddige vingertje van haar, en dan zag ik de dennen en de brem en de weiden in die grote donkerbruine ogen van haar weerspiegeld. Hoe jammer vind ik het nu dat de molen en zelfs de molenberg verdwenen zijn. Anders had ik haar mee naar boven kunnen nemen, en dan had ik kunnen zeggen ‘Marliesje!’, terwijl ik met de vinger wees naar het panorama tussen de Rode Bomen en de Menkhoeve, tussen de Luie Hoek en het Blauwe Huisje... Voordat hij met pensioen gaat, moet ik beslist aan pastoor Roger Hermans vragen of hij ons eens wil begeleiden tot boven in de kerktoren. Mij zal het pijn doen, want bijna alle heidevlakten en vele bossen zijn verdwenen, maar Marlies zal de herinnering bewaren aan een nog min of meer gave brok Kempen... In het ouderhuis aan de Fatimalaan (eens het Vroegeinde, later de Kiezelweg) gingen we moeder groeten. Daarna liepen we de tuin in, naar het frambozenveld... Zelf at ik, savoereerde ik maar één vrucht. De wild zoete smaak deed me duizelen. Terwijl ik werktuiglijk de mooiste bessen plukte, ze zorgvuldig van de groenwitte dopjes rukte en in Marlies' handje legde, snoof ik huiverend de geur van de herinneringen op... Zovele getuigen van die gouden tijd uit mijn leven waren verdwenen. Oom Jos verongelukte bij het aanleggen van elektrische leidingen in een nieuw gebouwd huis, oom Don stierf aan een vorm van leukemie, oom Staf bezweek aan multiple sclerose, grootvader Obbels overleed op de vooravond van zijn negentigste verjaardag in het rusthuis te Grobbendonk, Robert van oom Fons kwam