bescherming nam zonder zichzelf te kompromitteren, zag hij zich genoopt vanaf één januari aanstaande van mijn medewerking af te zien. Hij rekende erop dat ik gedurende de resterende weken van het jaar mijn funktie van verslaggever zou blijven ter harte nemen. Een ‘Figuur van de Week’ hoefde ik niet meer aan te brengen, en elke vorm van kommentaar bij de aktuele gebeurtenissen mocht ik ook achterwege laten. Het was jammer, want de journalistiek kon fris bloed best gebruiken. Het speet hem overigens oprecht...
En daarmee werd ik dan uit het zadel gelicht. Een ogenblik bleef ik versuft liggen, wachtend op de woede die in mij nu toch wel moest opwellen. Mijn wit paard keek verbaasd om, niet begrijpend wat er kon gebeurd zijn. Toen werd het er zich van bewust dat het verlost was van een zware last. Het hinnikte, steigerde, en begon te draven... noordwaarts, in de richting van Geel. Traag stond ik op, klopte het stof van mijn kleren... en schudde verbouwereerd het hoofd. Ik was maar een doodgewone sterveling. Een uur later zat ik in de veranda mijn boekentas, die warempel beschimmeld was, op te blinken. Toen mijn moeder dat zag, bracht ze mij een kopje koffie én een glaasje cognac. Twee uur later belde ik naar de direkteur van het kollege. Tot mijn verbazing was de eerwaarde heer blij met... mijn beslissing. ‘Het is vreselijk wat er aan de hand is,’ zei hij. ‘Alle goede leerkrachten lopen over naar de bankinstellingen of naar de nijverheid, en alle goede leerlingen zijn al even schuw voor een leraarsloopbaan als voor een priesterroeping. Trouwens... jouw plaatsvervanger zit al twee maanden thuis met een zenuwinzinking. En de interimaris die in zijn plaats lesgeeft, maakt van de klas geregeld een soort van sportcafé, omdat de leerlingen hem anders doodpraten en -pesten. Vanavond ga ik voor het eerst in twee maanden weer eens rustig slapen.’ Ik voelde me enorm gevleid, én apetrots... omdat mijn moeder dat allemaal gehoord had.
's Anderendaags echter kreeg mijn eergevoel weer een lelijke knauw. Toen ik die avond in ‘De Leeuw’ binnenkwam, wenkte Richard mij. ‘Drink iets van mij,’ zei hij.
Omdat hij nu precies niet bekend stond om zijn gulheid en omdat ik een ondertoon van kompassie in zijn stem meende te horen, greep ik naar de zware middelen. ‘Geef mij een duvel,’ zei ik.
Hij liet mij rustig drinken. Daarna vroeg hij fluisterend: ‘Is het waar dat ze je bij “De Brabander” aan de deur gezet hebben?’
Ik had wat tijd nodig om de opdoffer te verwerken. ‘Hoe weet jij dat?’
Richard keek even schuw naar de andere klanten aan de tapkast. ‘Filibert Pintens en Antoon Hazen stonden zich daar vrolijk over te maken... hier, nog geen uur geleden.’