Blauwen overgelopen was, schreef zelfs een gedicht waarin hij er de Katolieken van betichtte een loopje te nemen met de kristelijke waarden. De Blauwen plaatsten enorme gehuurde of opgeëiste trailers in het midden van Kranendonk en van Muisdonk. Die opleggers met schreeuwerige publiciteit mochten wettelijk slechts vierentwintig uur blijven staan, en dus werden ze om het etmaal eventjes verplaatst. Toen de pamflettenoorlg wat geluwd was, volgde de rage van de open brieven. De inwijkelingen, de gepensioneerden, de minder-validen, de jongeren... werden om beurten gepaaid, gewaarschuwd, gelijmd...
Begin oktober enquêteerde ik, op instigatie van Arnout Koleman, honderd gezinnen. De resultaten lagen in de lijn der verwachtingen: de Katolieken zouden acht zetels behalen, de Roden drie, de Blauwen zes, de Groenen één, en de Zwarten ook één. De drukinkt was nog niet droog toen Wimjan Bonnarens al aan de bel hing. Hij was razend kwaad. Wat voor een uilskuiken was ik nu! Ik wist toch ook dat dergelijke enquêtes uitsluitend nep waren! En zeker in een dorp waar elke inwoner om de haverklap van mening veranderde!
‘En in de grote politiek dan?’ wierp ik op. ‘De Liberalen doen daar toch vrolijk aan mee?’
‘Dat is wat anders!’ wees hij mij terecht. ‘Jij bent geen... enquêtebureau! Jij bent geen enquêtekommissie! Jij bent helemaal geen geschoolde enquêteur... Jij liefhebbert maar wat. Officiële enquêtes worden ingesteld bij mensen die opinieleiders én -makers zijn, bij intellektuelen die politieke weerhanerij verafschuwen... Snap je dat niet?’
‘Neen,’ zei ik. ‘De officiële opiniepeilingen zijn in dit land altijd slagen in het water geweest. Ik heb gewoon mijn best gedaan.’
‘Je hebt ons door de neus geboord!’ brieste de senator.
‘Dat begrijp ik helemaal niet,’ zuchtte ik.
‘Neen?’ Hij dreigde uit zijn vel te springen. ‘Je beïnvloedt die onnozele halzen hier. Voor hen is de verkiezingsstrijd al gestreden. Maar... ik zal je weten te vinden! Ik heb meer vrienden bij “De Brabander” dan jij vermoedt... Wacht maar!’
‘Mensen als jij hebben geen vrienden,’ zei ik hoofdschuddend, ‘tenzij ze gatlikkers en -liksters als vrienden beschouwen.’
‘Idioot!’ riep hij, terwijl hij weer naar zijn luxeauto liep.
Mijn artikel over de excessen van de dégénérés in Lovenhoek verscheen weer integraal in de krant. Ik was fier op mijn werk als nooit voordien. Toen ik de volgende vrijdagnacht thuiskwam, trok ik grote ogen: de stoep voor het huis lag vol glas. Binnen trof ik mijn moeder in een erge staat van opwinding. Toen zij in de vooravond