de adem in. Vlak bij de triomferende schoelies stopte een vuile zware Mercedes. Het portier zwaaide open, en daar stond... de Jonker, met een tweeloop in de handen. ‘Uitschot!’ brulde hij. ‘Ratés! Maakt dat je wegkomt!’ De verblufte vandalen weken traag achteruit. De kerel met het gele haar en de oorbellen echter was blijkbaar door het dolle heen: hij kromp ineen als voor een soort van tijgersprong én ging een stap vóóruit...Nog voordat het schot weerklonk, vonkte en scheurde het asfalt voor zijn voeten. ‘Die man is zot!’ brieste hij. Hij draaide zich om en spurtte weg alsof de duivel hem op de hielen zat. Op dat teken stoven de kornuiten uit elkaar. In een oogwenk waren ze tussen het volk en de huizen verdwenen. Een voor een kwamen nu ook de rijkswachters overeind. Wellicht de dapperste onder hen riep naar de Jonker: ‘Heb jij een wapenvergunning?’
De Jonker haalde de schouders op, gooide zijn geweer op de achterbank van zijn wagen en kroop achter het stuur. De mensen maakten eerbiedig plaats voor de Mercedes.
Een andere rijkswachter, waarschijnlijk de snuggerste, riep luidkeels: ‘Wie wil zich melden als getuige? Wie herkende iemand onder die weerspannelingen?’ Niemand antwoordde. Niemand trad naar voren. Integendeel... Drie minuten later was het dorpsplein leger dan ooit.
Als een dikke sul, met mijn verbrijzelde camera in de handen, bleef ik staan. ‘Jij hebt foto's genomen!’ zei de snuggerste rijkswachter eensklaps. ‘We nemen dat toestel in beslag... Morgen mag je het in Goorbergen komen ophalen. O.K.?’ Hij rukte de spullen uit mijn handen.
‘Je mag de boel houden,’ zei ik vol misprijzen. Traag liep ik naar huis. Wat was er aan de gang met de wereld? Wat bleef er over van de stille Kempen? Waarop kon het eens zo trotse Kranendonk nog prat gaan? De inwoners waren verworden tot een meute gladjanussen en slapjanussen. Het enige verzet tegen de tirannie van het schorem was gekomen van de primitief Gino Hanselaer, van de Amerikaan Davy de Ram en van de zogezegd gedegenereerde blauwbloedige Gavril Berthout de Craenendonck. Het waren tekens aan de wand. En wat mijzelf betrof... Ik verachtte mezelf. Ik was geen vechtersbaas, akkoord, maar mijn pen kon een giftig wapen zijn. Waarom had ik mij laten intimideren, overrompelen, sussen, ompraten, afschepen? Bezat ik dan ook helemaal geen weerbaarheid, geen reaktievermogen, geen verdedigingsreflexen en -mekanismen meer? Nu kwam er dan nog bij dat ik geen camera meer had. De verdiensten van vijf maanden