Op een wit paard naar Geel
(1989)–Robin Hannelore– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
baarheid jegens weldoeners was in mij sterk ontwikkeld. Wel drukte ik in mijn stuk de hoop uit dat geen échte weerwolf (het legendarisch ondier, volgens het oude volksgeloof een man die de gedaante van een wolf aannam en dan op roof uitging) op de nieuwe taverne zou afkomen. En aan het einde vroeg ik mij badinerend af wanneer ik de opening zou mogen beleven van ‘De Eenhoorn’, ‘De Basilisk’ en ‘De Griffoen’... allemaal namen van fabelachtige beesten die nu, zelfs in de Kempen, toch wel uitgestorven waren... Waar ik mij aan een sterk ingekorte versie van mijn tirade in ‘De Brabander’ verwacht had, verscheen het stuk integraal, onder een vette titel en met een sterk vergrote foto. Bovendien wilde het toeval, een paar dagen later, dat ik aan de tapkast in ‘De Leeuw’ het schrijnende verhaal hoorde vertellen van Jocelyn Siborgs, die van mijn leeftijd was. Haar man, Udo Ramoudt, had een gewapende roofoverval gepleegd op een diamanthandelaar en was met de noorderzon vertrokken. Om anti-publiciteit te voorkomen - zo althans was het geformuleerd - had de direktie van de supermarkt haar stante pede haar job opgezegd. Ze had een dochtertje van acht jaar en kon met de werkloosheidsuitkering amper de huur van haar woning betalen. Ik belde haar op en verwees haar naar Lix van Bourgonie: hij had gesproken over een aardige bijverdienste... Te oordelen naar haar reaktie dacht ik dat ze blij was met mijn tip. En toen meende ik zo ongeveer genoeg gedaan te hebben voor de steekpenningen van Lix van Bourgonie. Het was trouwens ook in ‘De Leeuw’ dat ik de eerste tegenwind kreeg. Richard, de waard, vroeg zich op een avond luidop af waarom sommige herbergiers zoveel gratis publiciteit in de krant kregen terwijl andere caféhouders daar zwaar moesten voor betalen. Als dat zo bleef doorgaan zou hij zijn abonnement op ‘De Brabander’ opzeggen... Ik voelde alle blikken op mij rusten en werd rood onder mijn baard. Uiteindelijk slaagde ik er dan toch in Davy de Ram tot mijn ‘Figuur van de Week’ te maken. Wij troffen elkaar op vrijdagavond in ‘De Leeuw’, en al spoedig kwam ik in de ban van zijn verhaal... Zijn grootvader David de Ram was in 1914 geboren in Kranendonk, meer bepaald: in Kroatië, een hoeve langs de Nete. Omdat de boerderij slechts drie hektaren (die in het voorjaar en het najaar door de Nete geregeld onder water gezet werden) groot was en omdat zijn oudere zuster, Liesbeth, met de zoveelste zoon van een keuterboer gehuwd was, besloot hij, in het spoor van menige Kempense boerenzoon, naar Canada uit te wijken. In 1936 huwde hij met Katrien Houbrix, een kruideniersdochter uit Kranendonk, en veertien dagen later stapte | |
[pagina 26]
| |
het jonge paar in Antwerpen op de boot. In Canada kreeg hij de verantwoordelijkheid voor een reusachtig tabaksareaal. Alhoewel hij één derde van de opbrengst moest afstaan aan zijn nieuwe vaderland én één derde aan de grondeigenaar, werd hij er toch welgesteld. Hij kreeg er twee zonen: Peter en Marijn. In tegenstelling tot zijn oudere broer had Marijn eerder een technische knobbel. Na zijn huwelijk met Jolien Hardies, wier uit Goorbergen stammende ouders eveneens tabaksplanters waren, vertrok hij naar het eeuwige land van belofte: Californië. Vanaf 1961 begon hij daar aan de uitbouw van een garagebedrijf en een benzinepompstation. Hij kreeg er twee kinderen: Danny, die zijn opvolger zou worden, en Davy... Davy was nu vierentwintig jaar. Aanvankelijk was het zijn plan geweest autocoureur te worden, met in het achterhoofd de zekerheid dat hij altijd nog als pompbediende zijn brood kon verdienen. Een mislukte liefde had hem echter op de vlucht gejaagd... naar Canada. Hij wilde opnieuw beginnen... als tabakker. Doch de wereld was de tabak aan het afzweren... En toen kwam de brief van Liesbeth de Ram, de groottante over wie hij ternauwernood ooit had horen reppen. Haar man was gestorven, ze was kinderloos gebleven, ze had een plaats besproken in het bejaardentehuis... Wat moest er met Kroatië gebeuren? Elke dag werd ze gepolst omtrent een mogelijke verkoop. Er was zelfs een senator die zich bijzonder driest aanstelde... ‘Wimjan Bonnarens?’ onderbrak ik hem verpaft. Davy knikte. ‘Die man denkt blijkbaar dat Kranendonk van hem is. Jarenlang kwam hij op Kroatië jagen met zijn vrienden, en in ruil daarvoor gooide hij soms een aan flarden geschoten fazant binnen. Toen tante Liesbeth hem - het gebeurde een paar dagen na de dood van oom Gerard - de jacht verbood, dreigde hij ermee ervoor te zullen zorgen dat ze in een inrichting geplaatst werd. Vooral dàt deed haar naar de pen grijpen, vermoed ik.’ Davy schudde het hoofd. ‘Die kerel heeft onvoorstelbaar veel lef. In Amerika worden senatoren voor zoiets afgezet.’ ‘Maar je suggereerde dat hij op een verkoop aandrong?’ ‘Ja. Ik begrijp het ook niet. Kroatië is landbouwgebied... En de hoeve is vervallen.’ Ik snoof. Ik rook al van ver wat er gaande was. ‘Volgend jaar wordt het gewestelijk plan van aanleg gewijzigd. Aanvragen daartoe moeten natuurlijk zo snel mogelijk worden ingediend. Iemand droomt er wellicht van dat gebied langs de Nete te verkavelen... Vanzelfsprekend vallen daar schatten mee te verdienen. En hoe verleidelijk is het niet voor een politicus... een procentje te | |
[pagina 27]
| |
toucheren?’ ‘Verkavelen!’ echode Davy verbaasd. ‘Alles is hier al zo kleinschalig, zo pietluttig.’ Hij lachte gemeend. ‘Ga je dat allemaal in de krant schrijven?’ ‘God neen!’ schrok ik. ‘Dat durf ik niet. Ze zouden me binnen de kortste keren ontslaan. Of neen... Ze zouden het gewoon in de prullenmand gooien.’ ‘Waarom? Journalisten moeten het publiek toch eerlijk informeren?’ Nu lachte ik hartelijk. ‘In dit land moet een journalist alles ten minste driemaal kunnen bewijzen. En het tweede bewijs loopt gewoonlijk al mank.’ Ik zocht even in mijn aantekenboekje. ‘Een bewijs is... iets waardoor onweerlegbaar wordt aangetoond dat iets is zoals men beweert of tevoren verondersteld heeft, zowel in de zin van bewijsvoering als van bewijsgrond... Oef! In dit land kan alles weerlegd worden, zelfs het feit dat een bewijs... een bewijs is.’ Davy was mijn bangheid waarschijnlijk beu, want hij vroeg: ‘Is hier in de buurt geen dancing? Het is toch vrijdagavond...’ ‘Ja...’ aarzelde ik. ‘De “Hot Cockles” in Muisdonk...’ Davy fronste het voorhoofd. ‘En spelen ze dat spelletje daar?’ ‘Welk spelletje?’ ‘Wel... hot cockles... blindemannetje...’ Ik lachte schaapachtig. ‘Dat kan best. Voor een leraar is het daar alleszins... te mijden...’ ‘Maar jij bent journalist! Zullen we even tot daar rijden?’ Een minuut later zat ik in Davy's Volvo. En dat hij autorenner was geweest, kon ik nog een minuut later ook getuigen. De ‘Hot Cockles’ was zoiets als het voorgeborchte van de hel te midden van de dennenbossen: schelle en schreeuwlelijke kleuren, bonzende slaginstrumenten, verpestende walmen, oude parkeerwachters in sjofele kleren, bonkige buitenwippers met een kepie op, branieschoppers, verhitte bakvissen, een wriemelende massa op een paarsrood gloeiende dansvloer... Wij vonden een klein plaatsje aan een uithoek van de oneindig lange tapkast. Het bier smaakte naar niets, het was lauw. Davy was blijkbaar in zijn sas, want hij bewoog zijn hoofd op de maat van de dolle muziek. Net toen ik wilde vragen of de jeugd in Californië ook verzot was op dergelijke heksensabatten en -ketels, werd ik weggedrongen door Freija Wijnakker! Haar broer Mario en Deirdre Guldentops stonden achter haar. ‘Wie we daar hebben!’ riep Wijnvlekje. Haar jongensachtig geknipte haren waren nat van het zweet en haar ogen glinsterden opgewonden. ‘Jij begint tegen- | |
[pagina 28]
| |
woordig de oorden van verderf ook te kennen!’ tierde ze in mijn oor. Ik voelde me genoopt te trakteren. Nog voordat ik afgerekend had, waren Wijnvlekje en Davy al aan het dansen. Deirdre en Mario volgden hen. Misnoegd dronk ik van mijn bier. Toen ik mijn glas weer op de tapkast zette, werd het door een barman weggegraaid en weer gevuld. ‘Van Jocelyn!’ riep hij, terwijl hij met zijn kin naar ergens en nergens wees. Het volgende ogenblik stond Jocelyn Siborgs naast mij, zuiderser dan ik haar ooit gezien had. ‘Vanaf morgenochtend werk ik in “De Weerwolf 2000”,’ zei ze. ‘Ik wilde je danken!’ Ik poogde haar grote borsten niet te zien. ‘Graag gedaan!’ zei ik. ‘Herinner jij je nog dat wij samen in de kleuterklas zaten?’ vroeg ze. De borsten trokken mij aan als magneten. Ik begon wild te knikken. ‘De mooiste tijd van mijn leven,’ zei ik domweg. ‘Dans jij niet?’ vroeg ze. Weer vielen mijn ogen op haar borsten. Ik gebaarde last te hebben van de rook. ‘Neen,’ zei ik. ‘Waar zou ik het geleerd hebben?’ ‘Kom!’ drong ze aan. ‘Neen,’ zei ik. ‘Ik wil geen figuur als een deur slaan.’ Het volgende ogenblik duwde Wijnvlekje haar weg. ‘Waar staat mijn glas, Don Juan?’ vroeg ze. Ze had amper genipt van haar bier, of Davy troonde haar weer mee. Ik zag Mario Wijnakker naar Jocelyns borsten kijken. Hij bezweek dadelijk voor de aantrekkingskracht ervan, en vroeg haar ten dans. ‘Waar hangt Ingel uit?’ vroeg ik aan Deirdre. ‘Die is aan 't blokken,’ zei ze. Ze gaf een nijdige elleboogstoot aan een snoeshaan die sigaretterook in haar wild krullende haren blies. Lachend keek ik naar de walmen die langs haar hoofd wegsliertten. Ze had harde blauwe ogen en op haar gezicht wemelde een melkweg van sproeten. ‘Als we nu eens naar “De Weerwolf 2000” reden?’ stelde ik voor. ‘Daar zet ik nooit nog een voet binnen!’ fulmineerde ze. ‘Daar komen uitsluitend nietsnutten, dandy's en fatten.’ ‘Jij denkt toch niet dat hier uitsluitend studenten komen?’ smaalde ik. ‘Om de fine fleur van de jeugd en de nieuwste chic te treffen, zul je toch nog wat verder moeten gaan zoeken.’ ‘Weet je waarom jij zo onuitstaanbaar bent?’ vroeg ze eensklaps heftig. ‘Neen,’ antwoordde ik verbluft. | |
[pagina 29]
| |
‘Jij staat altijd overal te wijsneuzen! Jij bent een eeuwige gelijkhebber! Je weet toch dat ze je in het kollege van Goorbergen Meneer Gelijk noemden?’ Gekrenkt wendde ik me van haar af. Het bier smaakte nog flauwer dan voordien. Ik nam me voor in de kettingwinkel van Reina Guldentops geen voet meer binnen te zetten. In een flits zag ik dat Davy en Wijnvlekje elkaar stonden af te zoenen. Zo ging dat. |
|