‘Hoelang is het geleden dat in Kranendonk nog een café geopend werd?’
‘Vóór de oorlog hadden wij hier drieëndertig cafés,’ zei de meester. ‘Stel je voor! En in elk café kon je biljarten, vogelpik spelen, dobbelen in de teerlingbak, kruisjassen en sparen voor het jaarlijkse teerfeest... Van die drieëndertig zijn er acht cafés overgebleven... Daar staan allerhande flikkerende speelautomaten en na een tijdje is iedereen er dolgedraaid door de muziek. Mensen van mijn leeftijd kunnen er alleen maar met hun duimen zitten te draaien, want voor een spelletje of een babbeltje heeft niemand nog tijd.’ Hij haalde diep adem. ‘Eindelijk kunnen we weer eens een goede trappist gaan drinken...’
‘Tenminste toch tijdens het weekend,’ zei Lix van Bourgonie, allesbehalve happig.
‘Hoe? Alleen tijdens het weekend?’ riep de meester teleurgesteld.
Lix glimlachte minzaam. ‘Met de opbrengst van wat enkele gepensioneerden op de doordeweekse dagen verteren, kan ik geen personeel betalen. Dat begrijp je toch wel?’
‘Dat begrijp ik niet!’ zei de meester, in zijn wiek geschoten. ‘Als je zaken doet, moet je de buil tegen de bluts kunnen stellen. Nemen én geven. Wie dat niet kan, verdient het niet dat iemand hem met de klandizie begunstigt. Zó zie ik dat!’
Lix lachte kort, schokschouderde, en liep naar de keuken.
Intussen was ik, net zoals Wijnvlekje, in de ban gekomen van de atletische jongeman, die zichtbaar geamuseerd naar de gesprekken stond te luisteren. Ten slotte kon ik mijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en vroeg ik aan Wijnvlekje: ‘Wie is die vent daar?’
‘Davy de Ram, een Amerikaan,’ zei ze zonder mij een blik te gunnen.
‘Wat komt die hier doen?’ vroeg ik verbaasd.
‘Dat moet je aan hem vragen,’ zei ze korzelig. ‘Jij kent toch Engels?’
Haar botheid maakte me woedend, bezorgde me de nodige lef om op de jongeman toe te stappen. ‘I'm a journalist,’ stelde ik me bruusk voor. ‘Are you an American?’
‘Ja... zeker,’ beaamde hij glimlachend.
Uit mijn lood geslagen keek ik in zijn helblauwe ogen.’ ‘Spreek jij Nederlands?’
‘Dat dacht ik toch...’ zei hij lachend. ‘Ik ben Davy de Ram. Mijn grootouders werden in Kranendonk geboren en getogen. Mijn groottante woont hier nog. Ken jij Liesbeth de Ram niet?’