2.
Ik begon ermee mijn baard te laten groeien. Aan melkmuilen hadden de meeste mensen een broertje dood. En na rijp beraad verving ik mijn bril door kontaktlenzen. Mijns inziens moest een journalist iemand doordringend kunnen aankijken, een bril kwam mij voor als een barrière. Vervolgens schafte ik mij een camera aan, geen hypermodern en dus peperduur toestel, maar toch duur genoeg om mijn moeder zenuwachtig te maken. Van een tekstverwerker durfde ik slechts dromen, doch vooralsnog niet luidop. En dan moest het gebeuren. Enfin, er moest iets gebeuren. Een journalist mocht dan al een fijne neus hebben voor wat er in de wereld gaande was, doch als er in die omwereld een absolute windstilte heerste, dan stond hij ook maar voor Piet Snot. Waar bleven de sensationele voorvallen, de spektakulaire gebeurtenissen, de pikante faits-divers? Het was alsof God wist dat ik daverend belust was op primeurs, en dat hij daarom al zijn engelbewaarders naar Kranendonk gezonden had. Als een gier zat ik te wachten op een passionele moord, een natuurramp, een bankoverval, een gijzeling, een kettingbotsing, een geheimzinnige verdwijning, een neergestort sportvliegtuig, een pyromaan, een heldhaftige brandweerman, een streaker, een op hol geslagen paard, een dolle koe, een razende hond... Ik moest kùnnen bewijzen wat ik in mijn mars had. Elke dag werd ik jaloerser op de romanschrijvers, die zo maar wat uit hun mouw mochten schudden; én op de journalisten van de boulevardbladen, die straffeloos allerhande vermeende alkoofgeheimen aan het klokzeel mochten hangen; én op de verslaggevers van de publicitaire weekbladen, die der-