12.
In de daaropvolgende weken wendde ik alle moeite van de wereld aan om nogmaals met Sander te kunnen spreken, maar het seizoen van de palingvangst was begonnen en de Lange dweilde met zijn boot en zijn kilometerlange vislijnen de Hollandse wateren af. Op een vrijdagnamiddag kreeg ik hem dan toch te pakken in ‘Oud Egypte’ te Heist-op-den-Berg. Tot mijn ontsteltenis dronk hij ditmaal koffie.
‘Ik geloof dat we alle palingen al gevangen hadden,’ zei hij mismoedig.
‘Ik dacht dat er altijd weer andere glasaaltjes uit de Sargassozee naar hier gestuwd werden,’ opperde ik
‘Het leven van de palingen is een groot mysterie,’ mijmerde hij. ‘Daar kennen wij niets van.’
‘Wanneer ben jij eigenlijk gehuwd?’ wilde ik weten.
Sander zuchtte diep. ‘In 1945. Met Titje Leemans. Jij moet toch weten dat wij toen ingetrokken zijn bij Albert Lembrechts aan de Fatimalaan... Later hebben wij daar in de buurt dan een huis gebouwd.’
‘Hoeveel kinderen kregen jullie?’
‘Negen, van wie er nog acht leven. Een kind stierf toen het zes maanden oud was.’
‘Wanneer is Tit gestorven?’
‘Tien jaar geleden, toen wij in de “Astra” te Begijnendijk woonden. Ze had borstkanker.’
‘Hadden jullie een gelukkig huwelijk?’
‘In zekere zin wel, ja. Toen wij zes kinderen hadden, is zij weliswaar enkele weken weggeweest... Ik ben haar toen echter gaan terughalen. Let wel: ik heb haar nooit bedrogen.’
‘Wat ben je na haar dood begonnen?’
‘Ik verhuisde naar een woning aan de Mechelsebaan in Booischot. Omdat er nog twee kinderen thuis waren, kwam onze Rudy na zijn huwelijk bij ons inwonen.’
‘Dan ben je een hele tijd celibatair gebleven?’