waker aan de sluis in Neder-Viersel geweest, samen met Miel Allee, die zo goed kon vogelpik spelen. Dronken heb ik hem nooit gezien... In het bijzijn van ons, zijn kinderen, zou hij ook nooit een grove grap verteld hebben. Hij was een brave vent, echt waar.’
‘Maar hij deed ook weleens iets wat... officieel niet mocht...’
Jeanne lachte genoeglijk. ‘Die van Corthout deden dat allemaal. Ik weet nog hoe vader begon jenever te stoken met een moortje op het komfoor... Vooral in het prepareren van likeuren was hij sterk. Hij had een groot bad in huis: daarin mengde hij de alkohol en de essence. Wij moesten dan de flessen spoelen, de etiketten erop kleven, de kurken erin slaan... Meermaals was ik er getuige van dat de rijkswachters van het brouwsel kwamen proeven...’
‘Wie waren zoal zijn vrienden?’
‘Toen hij nog coureur was en later motorcrosser, waren Oktaaf Fransen en Jos Vekemans zijn soigneurs. Zijn sportcarrière scheerde nooit hoge toppen, omdat hij aan astma leed. Die astma is hem trouwens fataal geworden, veel te vroeg.’
‘Was het café aan de Beurs een goede zaak?’
‘Ach neen. Alleen tijdens de kermis kwam er wat volk. En van de zatte zeveraar die in het midden van de week zijn lulkoek komt verkopen, wordt niemand rijk.’
Na het bezoek aan Zefa en Jeanne reed ik naar het kerkhof in Pulle. Voor de zoveelste maal viel me de grootte van de begraafplaats op, in verhouding tot de kleinheid van het dorp althans. En eens te meer verdroot het me dat de molen en zelfs de molenberg de plaats hadden moeten ruimen voor een totaal overbodige strooiweide. Wat symbolizeert beter de razende vaart van de tijd dan de wentelende wieken van een windmolen?