| |
| |
| |
Schroomvallige gelegenheidsgedichten
| |
I
In memoriam Emiel van Hemeldonck
Ik denk dat hem hetzelfde dreef:
is er dan niemand die deze pracht ziet,
iets dat God met zandzegge schreef
tussen de heiduinen en het veenriet?
Ik denk dat hij even eenzaam was,
want Kempenaars overdrijven niet
met hun lof en alleluja's:
schrijven is voor hen zo vaak Sanskriet.
Ik zie hem nog steeds als een berk,
zilvergrijs, en tevens als brem.
Even deemoedig bezoek ik de kerk.
En ik hoor zijn hooggele stem.
Rond Kerstmis herlees ik zijn werk.
Dan denk ik: ik heb iets van hem.
| |
| |
| |
II
In memoriam Remy de Pillecyn
Iemand moest ze vereeuwigen, de marginalen:
de Bohemer, klown, dolaard en straatjongen,
op universele wijze. Verf kent geen talen.
Zelden was een man, een talent zo voldongen.
Zo dronk ik met hem menig glas in Wenduine:
‘Rodenbach’ in Atlantis, de Pille en Hannelore.
Lachen geblazen, onze zielen laten bruinen.
Ik kreeg van zijn aap een draai om de oren.
Remy was een gedrevene, een Vlaming, gezonden
om schoonheid uit te dragen, liefde te wensen.
Vaak voelde ik me met hem erg lotsverbonden:
we hielden evenveel van de Kempense mensen,
treurden even erg waar de natuur werd geschonden.
Ik ben blij dat schilderijen niet verslensen.
| |
| |
| |
III
Bedroefd Sonnet voor de Familie Duribreux
(bij de jammerlijke dood van Olivier, 19 jaar, en oudste kleinzoon van Gaston)
In het leven is het toch wel raar:
een oude man die sterft in het voorjaar,
een dromer van de wilde vaart, doch een landrot,
als schrijver een persoonlijke vriend van God.
Maar in het leven is niets zo naar
als een jongeman die doodgaat in het najaar,
alsof hij zeggen wilde: Er is niets aan de hand,
God wil dat ik uitvaar naar IJsland;
in Elyseum of Ultima Thule, ver over zee,
hebben wij een afspraak, Gaston en Olivier;
en wat ook de diepere zin hiervan mag zijn,
één ding is zeker: wij wilden jullie geen pijn
doen, geen onverdraaglijk verdriet;
wij wachten op jullie, vergeet het niet.
| |
| |
| |
IV
Sonnet voor pastoor Roger Hermans bij zijn afscheid aan Pulle
Hij mocht twintig jaar herder zijn
in het oude Pulse paradijs.
Hij dronk er de gouden appelwijn
en wist: hier komt God thuis van de reis,
telkens weer. Laten we de kerk
mooi maken. Laten we de kunst-
schatten opblinken. Het kost werk,
maar we genieten toch Gods gunst.
In Pulle staat de tijd vaak stil,
tussen noteboom en gele lis
ploegt de boer nog naar Gods wil.
En dat hij vaak eenzaam geweest is,
was zijn niet te ontlopen lot:
een dichter leeft altijd wat te dicht bij God.
| |
| |
| |
V
in memoriam Karel Somers
Dagen voordat hij stierf trok hij over de Gedempte Vaart
om er in een boerderij die allang niet meer bestaat
te buurten met oude vrienden. Hij voelde zich bezwaard
omdat ze er waren, doch geen acht sloegen op zijn praat,
alsof hij gewoon niet meetelde en ongenood was.
En dan keerde hij weer, ontwaakte, schudde het hoofd,
lag daar verdrietig te suffen, de ogen bijna waterpas,
zweeg over wat niemand van ons zou hebben geloofd.
Pas na zijn dood begon ik erover na te denken,
zocht ik de plek op waar die hoeve ooit stond:
een desolaat landschap met wilgen en slenken;
geen mens zag ik er, geen kat, geen hond.
En toch, weet ik, heeft hij er niet om gelogen:
daar begint het andere, het land van de regenbogen.
| |
| |
| |
VI
gedicht voor een pastelschilder
(voor Jef van Soom)
Uit welk bizar sprookjesland waait de sirocco
die deze Kempense luchtspiegelingen bestuift?
Welke koorts jaagt haar bloed door het gips
en krijt en zinkwit van dit magere land?
Welke rigor mortis maakt deze ijlende dromen
plotseling oudmelks en glaciaal?
gedrochtelijk door de koningsvarens waden
met steenuilen in hun wanhopige ogen
en danteske pijn in hun armen.
Kijk voorzichtig: het paradijs is té verschroeiend
dichtbij voor onze kortzichtige ogen.
Pastelschilderen is de stilte kleuren en
de liefde uitstrijken in miljoenen korreltjes,
is met elfenlampjes in zichzelf op zoek gaan
naar de bronnen van de verwondering,
voor mensen met versteende zintuigen.
| |
| |
Welke gekwelde ziel stuwt altijd weer
haar vulkanische herinneringen door deze handen?
Welke zonnepriester, druïde of magiër
laat telkens weer miljoenen glimwormen los
Ach, de echte kunst laat zich niet verwoorden
door een doodgewone dichter.
|
|