De heksenvlecht
(1987)–Robin Hannelore– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
IVele dagen gebaarde ik van niets
en dat ik helemaal niet zag
dat ze een nest bouwde in mijn tuin
en dat op een aprilse dag
dat bolwerk plots vol eieren lag.
En zij maar regenwormen rukken
uit het gras en tussen ribes
en sneeuwbes ingebeelde sterren plukken.
En dan wil ze eensklaps niet broeden,
laat ze alles zo maar in de steek,
blijkbaar bang voor mijn stille hoede.
Het is nu al een volle week
dat ik hier loop te vermoeden
dat ik nimmer uit de schaal breek.
| |
[pagina 66]
| |
IIKen je de merel die zit te broeden
op een nest in het kreupelhout?
De eieren kippen onder haar hoede,
diep in de warmte, al heeft zij het koud.
Komt daar plots een gaai aangevlogen,
verblindend blauw en wit en bruin.
De merel schrikt, vliegt op, zal pogen
de drieste moordenaar om de tuin
te leiden. Doch de gaai slaat geen acht
op haar paniekerige alarmsignalen,
sleept meedogenloos haar buit in de wacht.
Dit verhaal gebeurt in alle talen.
Waar geen god is om goed en kwaad te bepalen,
wordt moorden zelfs normaal geacht.
| |
[pagina 67]
| |
IIIIk ben het radeloos waterhoen
dat zijn jongen uit het nest ziet snellen,
zwarte donsballetjes in het groen,
onmogelijk tweemaal te tellen.
Ik ben de kruisspin, onvoorstelbaar
geplaagd door haar eigen krielend broed;
ik word mezelf honderdmaal gewaar
en weet niet waar ik krabben moet.
Maar ik leef graag, altijd op de rand
van wat kan en nog amper gaat.
Dag en nacht staat mijn bloed in brand.
Ik leef me leeg, geniet tot op de graat
van begoochelingen in dit oude land,
van radeloosheid en jeukte zonder maat.
|
|