De heksenvlecht
(1987)–Robin Hannelore– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
IAls het loodrecht en mals regent,
is de linde een goddelijk scherm;
als de duivel de Kempen zegent
en het rookt naar de hel op de berm,
sta ik middenin het paradijs.
De duiven kunnen niet meer vliegen,
het werd voor hen een kale reis,
maar - waarom zou ik erom liegen? -
ik begin weer met nieuwe moed.
Werelden parelen op de lissen,
een implosie van muizenissen.
Dolle vreugde jaagt door mijn bloed.
Hoe kon ik me in jou vergissen?
Ik tover gedichten uit mijn hoed.
| |
[pagina 63]
| |
[pagina 64]
| |
IIEcht mens zijn is in het onweer
bidden, brullend als een dier.
De bliksem brandt het laatste zeer
voorgoed uit hart en nier.
En dan ademen al wat groeit,
en dronken is, en overvol.
Een hoorndolle koe loeit.
De Kempen staan weer bol
van leven, want de dood
trok over, onheilspellend zwart,
hagelend, geselend, groot:
begoocheling van een slavenmarkt
waarop een dichter werd te koop gesteld,
een zielepoot, een anti-held,
vandaag voor niet, morgen voor geld.
|
|