De heksenvlecht
(1987)–Robin Hannelore– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
IAlhoewel hij spreekt met verstikte stem,
vaart in zijn handen dikwijls de profeet.
De schuimbekkende aanklacht ligt hem
niet, maar vaak sarrend en brandend heet
bloemt de waarheid op onder onze neus:
Zo was het toen God de Kempen schiep,
en alle orchideeën bloeiden heus
waar toen ook de kwartelkoning riep.
Wij moeten bloedernstig gaan nadenken
over wat wij doden en laten sterven,
over wat wij in alsem en gift drenken,
over wat onze kinderen nooit erven.
Leeft het hond vis je nog in de Kempen?
Gaan we nu ook het laatste ven dempen?
| |
[pagina 54]
| |
IIWaar bleven de klauwier en de kerkuil,
het wouwaapje en de ortolaan?
De weidegeelster doofde in het vuil.
De grote wolfsklauw bloeit op de maan.
Wie kent nog de veenbes en de bremraap,
de helblauwe boodschap: Vergeet-mij-niet?
De mensheid slaapt haar lelijkheidsslaap
en gaapt bij al dat schildersverdriet.
Want ook een soort van mensen sterft uit,
valt ten prooi, dient altijd weer tot buit
van de grote vreter, de konsument,
de geldwolf en de vieze vent
die niet gelooft, in elf noch alf.
Het is nu zeker één voor twaalf.
| |
[pagina 55]
| |
IIIEen lach in een bijen- of donderbaard,
ogen vol gouderts en gneis en klokkespijs:
het zegt iets, het verraadt zijn aard,
de meester van de kauwen is wijs
maar bovenal lijkt het alsof hij moet
- op een zachte wenk van de bezorgde God -
uitstervende planten vóór de zondvloed
vergaren. En wellicht is het zijn lot
te bouwen een ark van doek en papier,
met Kempense ootmoed en werkkracht,
van al wat nog leeft en ademt hier.
Dit is zijn taak, zijn labeur dag en nacht.
Maar als al het mooie voorgoed is vergaan,
zal het aards paradijs in zijn werk nog bestaan.
|
|