ners er zouden
nodig zijn om de doofpotten (vol bekeuringen tegen de usurpatie van de Kempense natuur) te kunnen vervoeren en dumpen... Op een bepaald ogenblik had ik zoveel opgekropt, dat ik voor de keuze stond: schrijven of barsten. Ik opteerde dan maar voor het eerste, onder het motto: wie het schoentje past, trekke het aan. Er werd nogal gepast, naar ik hoorde vertellen.
Al meermaals was het mij opgevallen dat hier in de buurt geregeld zoveel duiveëieren op de vuilnisbelten lagen. De duivenliefhebbers spelen hier inderdaad meestal op weduw- of weduwnaarschap. Het komt erop neer dat zij spekuleren op de paar- en nesteldrift van hun duiven en doffers, altijd weer. Op een keer trof ik een paar nog levende platte jongen aan op zo'n vuilnishoop... Vooral dit laatste gegeven inspireerde mij tot het schrijven van de novelle ‘Lelies voor een Duivenmelker’ die in het najaar van 1987 verschijnt. Het kon trouwens niet anders of ik moest vroeg of laat een verhaal over de duivensport schrijven: ik stam immers uit een familie van duivenliefhebbers, had zelf ooit duiven, én het raam van mijn schrijfkamer geeft uit op een soort van groene trein, met een perron en...duivenslagen. Dag in dag uit troepen daar duivenliefhebbers samen om op de duiven te letten of met verhitte stem over hun kampioenen te wauwelen. Ik hoefde mijn raam slechts open te zetten en op te schrijven wat daar zoal verteld en gelogen werd... Bovendien draagt mijn wagen konstant de merktekens van duivedrek. En wat geregeld op het glazen dak van mijn veranda uiteenspat, is ook niet van de sterren afkomstig.
Vervolgens verscheen in 1987 ook nog ‘De Heksenvlecht’, een bundeling van honderd gedichten, verlucht met etsen van Achilles Cools. Het was negen jaar geleden dat ik nog een verzenbundel gepubliceerd had. Al die tijd echter bleef ik gedichten schrijven, uit een drang waaraan ik niet kon weerstaan. Toen uitgever Joris Lombaerts, ter