| |
31.
Als ik mij ooit in mijn leven écht geërgerd heb, dan was dat aan een paar dokters... Op een dag kwam mijn vrouw thuis van een bezoek aan internist J.C. te Lier met de mare dat er in haar linkernier een steen zat. J.C. had al een algemeen chirurg in konsult geroepen, en had al een dag voorgesteld voor de heelkundige ingreep... ‘Het ergste is,’ jammerde mijn vrouw, ‘dat ik... dààr nooit pijn heb.’
‘Dan raadpleeg je eerst een uroloog, 'stelde ik haar gerust. ‘De beste... Haal zo spoedig mogelijk de röntgenopnamen bij J.C. op.’
's Anderendaags reed Maaike weer naar Lier, doch... ze kwam van een koude kermis thuis. J.C. weigerde de röntgenfoto's uit handen te geven... Dat schoot bij mij in een verkeerd keelgat, en dus toog ik op mijn beurt naar Lier. Ik werd er behandeld als Piet Snot. Op een bepaald ogenblik begon J.C. zo furieus te raaskallen, dat ik vroeg: ‘Ben jij krankzinnig, meneer?’
‘Krankzinnig! Ooo... krankzinnig!’ brieste de man. Hij stormde zijn kabinet in, sleepte een oude heer in ondergoed naar mij toe, en riep over het hoofd van de verbouwereerde patiënt: ‘Jij bent mijn getuige! Jij moet
| |
| |
gehoord hebben dat deze kerel mij krankzinnig genoemd heeft!’
Totaal gedegouteerd verliet ik het huis van deze molièrefiguur. Er zat niets anders op dan dat Maaike nog maar eens naar de radioloog trok. Ditmaal reed ze met de röntgenogrammen naar een uroloog die door verscheidene vrienden als de beste beschouwd werd: V.D.L., te Antwerpen. Ook deze vedette wilde dadelijk het mes in die linkernier zetten... Toen Maaike opwierp dat ze links nooit wat gevoeld had, dat ze integendeel geregeld geplaagd werd door helse pijnen... rechts, scheepte deze verlichte geest haar af met de woorden: ‘Je moet hier geen fontonten komen maken, madame! Daar heb ik geen tijd voor...’ Nooit vergeet ik de vertwijfelde blikken van mijn vrouw toen ze die middag thuiskwam. Alsof het zo moest zijn, werden de pijnen in Maaikes rechterzijde een paar dagen later ondraaglijk. De huisarts, die niet wist waar hij het had - immers, hoe kan een steen in de linkernier... rechts pijn doen? -, liet haar opnemen in het ziekenhuis van Herentals. Vandaar werd ze naar het Akademisch Ziekenhuis in Leuven overgebracht. Ik zie nog altijd de rechterwijsvinger van professor V. voor mijn ogen... Terwijl de linkerhand van de professor een röntgenfoto voor het raam hield, wees die vinger een steen in de rechternier en twee stenen in de rechterureter aan... ‘Die nier is geblokkeerd én ontstoken,’ zei hij. Na de geslaagde heelkundige bewerking kwam de professor nog driemaal aan mijn vrouw vragen hoe de heren dokters heetten, die dat niet gezien hadden... Toen Maaike in Leuven lag, kreeg ik op een dag het bezoek van twee heren van de gerechtelijke politie... Internist J.C. had een klacht ingediend, omdat ik hem een... zot genoemd had in het bijzijn van zijn patiënten. Toen ik de ware toedracht van de gebeurtenissen verteld had, raadden de heren mij aan zélf een klacht in te dienen. Omdat ik domheid en onkunde als natuurlijke ver- | |
| |
schijnselen beschouw, heb ik dat maar gelaten. Aan uroloog V.D.L.
schreef ik een brief, waarin ik hem aanraadde veel tee van duizendblad en sint-janskruid te drinken tegen de ongemakken van het climacterium. Een honorarium heb ik hem daarvoor niet gevraagd, neen.
Geërgerd heb mij ook toen mijn kinderen hun rijbewijs wilden halen. Maaike en ik besloten er een soort van wedstrijd van te maken: zij zou Bart leren rijden, en ik zou het met Betty proberen... Toen ze over voldoende rijvaardigheid voor de praktische proef beschikten, konden we de motor van onze wagen op de schroothoop gooien. Bart was de eerste die opgeroepen werd om in het Eksamencentrum voor Rijbewijzen te Geel zijn kunnen te tonen. Door een ietwat lullig schoonheidsfoutje - hij vergat de handrem op te trekken toen hij ergens parkeerde - werd hij afgewezen. Omdat hij er vast van overtuigd was dat hij beter kon autorijden dan de examinator - wat wellicht ook wààr was -, begon Bart te steigeren. Van het ene woord kwam het andere, en het eindigde ermee dat Bart de examinator verbaliter op een hoopje veegde... 's Anderendaags was het dan Betty's beurt. Door een onwaarschijnlijk toeval - ik ging naar het verkeerde toilet én er stond een deur open - hoorde ik een mannenstem zeggen: ‘Zeg, je gaat die Betty Obbels toch geen rijbewijs geven, zeker? Jij mag voor mij ook weleens iets doen, weet je!’ Ik besloot te gebaren of mijn neus bloedde, én... aandachtig toe te kijken. Jezus! Het wonder geschiedde! Betty voerde alle circusnummertjes (tussen paaltjes rijden en parkeren, over een kalklijn achteruit rijden...) perfekt uit... ‘Euh... niet geslaagd!’ zei de examinator. Ik besloot mijn mond te houden, en een brief te schrijven aan de direkteur van de vennootschap ‘Autoveiligheid’. En - stel je voor! - ik kreeg een volwassen antwoord. Er werd een onderzoek ingesteld... Allee! Allee! Ik had toch ook wel moeten weten dat de examinatoren Lafontaine en Smeets aan
| |
| |
het schertsen waren! En als ik desalniettemin bleef twijfelen, kon ik nog altijd een verzoekschrift richten tot de voorzitter van het Kollege van Eksamenkommissarissen in Brussel. Op dit verzoekschrift, dat aangetekend diende verzonden te worden, moesten voor 250 frank fiskale zegels gekleefd worden... En de heren magistraten van dit kollege zouden er dan - in het beste geval, vanzelfsprekend - kunnen toe overgaan mijn dochter een nieuwe proef te laten afleggen in het bijzijn van... onafhankelijke beoordelaars... Ik had mij natuurlijk ook nog kunnen wenden tot de minister die indertijd voor deze volksverlakkerij feitelijk toch aansprakelijk was, maar de brave man zat toen - naar ik meen - in Wenen flessen wijn te kraken op de goeie afspraken. Ten einde raad hebben wij Betty en Bart naar een autorijschool gezonden. Ze legden met sukses hun eksamen af in Mechelen. De autorijschool ‘De Kempen’ heeft trouwens goed werk verricht. Van mijn kinderen geraakte alleen Bart ooit betrokken bij een auto-ongeval: een tegenligger raakte de trottoirband, ging over de kop, en ramde mijn wagen (met Bart achter het stuur) op het andere rijvak... Wonder boven wonder had Bart alleen zijn kaakbeen gebroken. Met dichtgenaaide mond moest hij voor de militaire keuringsraad verschijnen. Uit al die ellende resulteerde één voordeel: hij werd uiteindelijk vrijgesteld van militaire dienst.
Geërgerd heb ik mij ook aan iets dat mij totaal uit de hand liep, maar waaraan ik in zekere zin toch ook schuld had. Het gebeurde in 1980, toen Hubert Lampo zestig werd. Omdat Grobbendonk op het gebied van sport - Rik van Looy en Raymond Ceulemans woonden hier, en Herman van Springel woont hier nog - ooit zó verwend werd, moet je hier ten minste al een wereldtitel behalen voordat de goegemeente het woord viering uitspreekt. Omdat Hubert Lampo, toendertijd reeds Zuidnederlands kan- | |
| |
didaat voor de Nobelprijs literatuur, toch iemand was op wie een gemeente prat mocht gaan, besloot ik de burgemeester en de schepenen aan te spreken. De heren hadden wel oren naar mijn bede, maar ze suggereerden toch dat ik mijn verzoek best doorspeelde aan een kulturele vereniging, bij voorbeeld de lokale afdeling van het Davidsfonds. Zo gezegd, zo gedaan. Het lokale bestuur van het Davidsfonds trad entoesiast mijn plannen bij. Waarom ook niet? Hubert Lampo was een humanist, een pluralist, een wereldburger én een voorbeeldig dorpsgenoot. Maar wie moest er zorgen voor het cachet? Wie moest te dezer gelegenheid speechen? Ik sprak mijn vriend Gust Keersmaekers, de voorzitter van ‘De Kempische Schrijvers’ aan, en ik vroeg aan de toenmalige burgemeester-volksvertegenwoordiger Willy Taelman of hij misschien zijn beschermheer, minister Herman Vanderpoorten, ertoe kon overhalen de huldigingsplechtigheid op te luisteren met een lofrede ...De affiche zag er dus goed uit. De datum echter schikte mij niet, omdat ik al een halfjaar voordien aan een kunstschilder uit de familie beloofd had dat ik die vrijdag in Herentals de openingstoespraak bij een tentoonstelling van hem zou houden... Enfin, de organizatie was in goede handen: die mannen van het Davidsfonds waren ervaren claqueurs. Toen ik die avond omstreeks tien uur uit Herentals weerkeerde, zag ik dat er nog licht brandde in de raadzaal. Ik besloot even aan te lopen... Tot mijn verbazing werd ik
uiterst koel ontvangen. Zelfs mannen van wie ik dacht dat zij goede vrienden waren, draaiden mij de rug toe. Een halfuur later, in ‘De Kroon’ te Viersel, begreep ik waarom iedereen mij behandelde alsof ik de lazarusklap droeg... Minister Vanderpoorten was naar Grobbendonk gelokt onder pretext van hier ter gelegenheid van de huldiging van Hubert Lampo... een afdeling van het Willemsfonds te stichten. Stomverbaasd hadden de leden van het Davidsfonds naar zijn stichtingstoe- | |
| |
spraak zitten te luisteren. En wie had hen voor aap gezet? Robin Hannelore natuurlijk! Sedertdien neem ik geen kulturele initiatieven meer: ik ben nu eenmaal de personifikatie van de tegenspraak en het misverstand.
En dan zijn er nog de héél kleine ergernisjes, die het leven eigenlijk pikant maken... De meeste mensen, zo althans stel ik mij voor, worden op zondagvoormiddag in slow motion wakker. Dat geluk ken ik niet. Mijn buurman immers heeft honderdvijfentwintig reisduiven, en die dieren worden met veel ruchtbaarheid verwelkomd uit alle denkbare Franse steden. Er hangt iets poëtisch over de hele bedoening, iets episch ook, vooral als de ganse buurt ligt en zit en staat uit te kijken onder de zomereik voor mijn deur naar de Blinde Moemoe, de Antenne, het Zotje en de Bangerik, die in Bourges gelost werden. Zo stond ik op een zondag ook op de duiven te letten, maar dan in mijn tuin, toen plotseling mijn aandacht getrokken werd door iets bloedroods in de hazelaar: een ineengeschrompelde wedstrijdballon opgelaten bij de een of andere Vlaamse kermis, of misschien het door de wind van een waslijn gerukte en hier gedropte gedeelte van een bikini, of de verloren vod die de laatste kilometer aangeeft in een rit van de Tour de France... Ik heb er altijd van gehouden naar vage dingen te raden en gekke weddenschappen met mezelf af te sluiten. Ditmaal sloeg ik de bal totaal mis... Toen ik de vondst nader wilde bekijken, stak ze verwonderd de kop van een grote... edelpapegaai op! Als aan de grond genageld bleef ik staan. In mijn verbeelding zag ik nu eens een klein meisje met blonde vlechten dat stond te schreien bij een lege kooi, en dan weer een stokoude adellijke dame die snotterend en met de mond vol troetelnaampjes door haar kasteel doolde. en vervolgens een eenzame miskende schrijver die het voortaan zou moeten stellen zonder zijn enige gezel, en uiteindelijk een van God en alle heiligen verlaten paap (of pastoor) die in zijn vervallen pastorie wanhopig voor
| |
| |
de terugkeer van zijn gaai zat te bidden... Zulke dingen mochten toch niet gebeuren! Ik naderde behoedzaam, met gestrekte arm... En toen riep het beest eensklaps: ‘Smeerlap! Poten thuishouden!’ Mijn verbeeldingswereld was meteen de gebarsten voorruit van een auto. Gekrenkt draaide ik mij om en liep ik naar de garage. Uit de rommelhoek van mijn zoon graaide ik een groot schepnet mee. Als een Indiaan met het elvenschot besloop ik de rode onverlaat. Uiterst omzichtig bracht ik het net vertikaal tot op de hoogte van zijn kop. ‘Deur toe! Smeerlap! Deur toe! Godverdomme!’ tierde de gevederde prolurk. Bliksemsnel liet ik het net kantelen, maar sneller dan de bliksem flitste hij eronderuit. Natuurlijk kwam net op dat ogenblik het Zotje van de buurman, dat eens te meer tot duizend ‘gepouled’ werd, thuis... Het halfgare prijsvliegertje schrok zodanig van de scheldende edelpapegaai, dat het nog ten minste vijf minuten nodig had om de omgeving te verkennen voordat het op de til neerstreek... En toen volgde de grootste papegaaiejacht uit de geschiedenis van de Kempen. Tot laat in de namiddag stond het ganse gehucht in rep en roer. Toen had de papegaai hier ook iedereen de huid volgescholden. Twee dagen nadien vroeg de politiekommissaris mij of het waar was dat ik met opzet mijn papegaai had laten vliegen toen de duiven van mijn buurman thuiskwamen uit Dourdan...
|
|