Gaston Duribreux verleden jaar overleed, werd mij gevraagd de homilie te houden. Het kerkje van Mariakerke zat overvol, maar dé literatoren hadden hun kat gestuurd. Dat de eerste weekends van ‘Dietsche Warande en Belfort’ in het ‘Parkhotel’ doorgingen, bleek iedereen al vergeten te zijn. Deze vaststelling versterkte mij nog in mijn mening dat onze literaten, óók de rechtse, egotrippers. egotisten en egoïsten zijn.
Een andere plaats waar wij graag verbleven, was het ‘Hôtel de la Falaise’ in Diélette, een vissersdorpje aan de westkust van Normandië. 's Ochtends kwamen de vissers daar hun calvados, ricard of muscadet drinken, en dan troonde madame Poncet, de uitbaatster, ons mee naar de manden met fruits de mer... opdat we zouden kiezen wat we die middag zouden eten. De streek was er goddelijk. De laatste keer dat we er wandelden, werden we gevolgd door sombere mannen met walkie-talkies en herdershonden. Ze waren ermee bezig op de plaats van de oude ijzermijn een kerncentrale te bouwen. Nooit vergeet ik Pitou, de hond van een verdronken visser, die als de mascotte van het dorpje beschouwd en behandeld werd. Nooit ook vergeet ik de hysterie van de dienster, die tevens de postbode van Dièlette was, toen ik haar op een keer vroeg of het normaal was dat mijn Pyreneese geitekaas vol wormpjes zat...
De verste tocht werd die naar het Lago Maggiore. In Brissago, het laatste Zwitserse dorpje, huurden we een paradijsachtig villaatje. In die tijd fascineerden mij in hoge mate de keien uit rivierbeddingen. Toen wij op een dag van een trip in Italië weerkeerden, werden wij aan de grenspost in Cannobio omsingeld door een troep somber kijkende kommiezen. Ze verplichtten mij uit te stappen en mijn kofferbak te openen... Nooit vergeet ik de acht gezichten die toen stomverbaasd naar mijn verzameling keien staarden... Vooral de terugtocht echter is mij bijgebleven. We zouden in één trek door Zwitserland en