schijnlijk alleen al bij het lezen van hun gefingeerde naam, dachten en zeiden: ‘Voilà, dat kan ik onmogelijk zijn!’ Er wordt nogal eens gezegd dat ik bij het koncipiëren en uitwerken van een roman overijld te werk ga. Dat is lulkoek. Voor het schrijven van ‘Het Bal van de Burgemeester’ ben ik zeker naar twintig bals van diverse burgemeesters geweest. Ik heb er ooit zelfs een smoking voor gehuurd; en wie mijn afschuw
voor dergelijke gefêteerde lolbroekerij kent, beseft dan wel hoe gemotiveerd ik op zoek ging naar feiten, gegevens en dokumentatie... Dat heeft mij een bom geld gekost, doch probeer de kontroleur van de belastingen zoiets maar eens wijs te maken... Voor Maaike was die nachtbrakerij vreselijk: zij dronk geen alkohol en moest dus nuchter de holste onzin, de krankzinnigste opschepperij en het weerzinwekkendste gefleem aanhoren. Zelf deug ik eigenlijk ook niet voor ontmaskeringen, onthullingen en aanklachten. Veel te gauw sluit ik vriendschap met mensen, en van mijn vrienden kan ik moeilijk een kwaad woord over de lippen krijgen, laat staan uit mijn pen. Een écht goeie geëngageerde schrijver, denk ik, moet een doortrapte schoft zijn, iemand die zonder skrupules het mes in de rug van vrienden en kennissen duwt. Dé trend in de Vlaamse romanliteratuur is trouwens zoveel mogelijk uit de alkoof, de biecht en het bed te klappen. De recensenten brullen alleluja, gloria en credo over alle perversiteiten, aberraties, abnormaliteiten en afrekeningen met traditie, kerk, milieu en gezin, die ze te lezen krijgen... Ik vind maar één verklaring: die jongens komen maar niet in het reine met afwijkingen, frustraties, ziekelijkheden en een onuitroeibaar ongeluksgevoel. Het zit als spek aan hun kloten. Intussen hebben zij het op hun geweten dat elke gezonde schrijver er bang voor is als links gebrandmerkt te worden... In vele kringen al is links synoniem van pervers.
In 1978 vroeg Uitgeverij Davidsfonds me een verhaal te