| |
25.
Ik raam zo dat ik, in een literaire loopbaan van dertig jaar, ongeveer vijfhonderdmaal het woord gevoerd heb, op aanvraag dan, en dus geprogrammeerd. Als redenaar of causeur heb ik zowat àlles beleefd. Omdat ik altijd een verschrikkelijke hekel had aan een blad papier in de hand - zelfs als je de nonchalance zelf bent, durft zo'n hand beginnen te trillen - sprak ik steeds voor de vuist, improvizerend... schijnbaar althans. Maaike weet dat ik, voordat wij naar de plaats van het onheil ver- | |
| |
trekken, steeds een uurtje langs de Nete loop om een strak, uiterst klassiek schema uit te denken, vaak met allerlei mnemotechnische middeltjes. De meeste organizatoren en luisteraars hebben dat graag, om voor de hand liggende redenen. Mijn vriend Gust Keersmaekers, voorzitter van ‘De Kempische Schrijvers’ en zelf nochtans een uitmuntend improvizator, maakte het ooit wanhopig. Op een keer vroeg hij mij op een akademische zitting van ‘De Kempische Schrijvers’ Hubert Lampo in de bloempjes te zetten. Zie mij daar echter achter een lezenaar en een mikro staan met een pak papier om, braaf jes voorlezend en af en toe geleerd in de zaal blikkend, een leermeester én vriend én dorpsgenoot als Hubert Lampo op te hemelen... Ik deed het dus op mijn manier, en Gust las mij achteraf de levieten. Gelukkig waren er enkele dames die mij wat later in de rug kwamen porren en stiekem hun duim opstaken. 's Anderendaags moesten Gust en ik trouwens een spreekbeurt vervullen in Hilvarenbeek, en toen had hij zich al verzoend met mijn onwetenschappelijk gedrag... Het spreekt vanzelf dat slechts die spreekbeurten, causerieën, openingstoespraken, debatten en voordrachten waarbij iets scheef liep, zich in mijn herinnering vastgehaakt hebben. De luizigste avond beleefde ik ooit in Noorderwijk. Toen ik daar toekwam, stonden de inrichters - en dat waren er nogal wat - allemaal aan de tapkast. Omdat niemand zijn mond opende én omdat ik
dorst had, gaf ik een rondje. Mijn spreekbeurt zelf werd helemaal ontwricht door een pastoor die mij absoluut wilde horen zeggen dat Jef Geeraerts een dekadente sensatieskribent was, en die - toen ik dat vertikte - aan een oneindige oratio pro domo begon. Aan het einde van die avond kon ik mijn mond niet meer openkrijgen van de dorst. Ik begaf mij dus naar de tapkast, met in mijn spoor... de talloze inrichters. Uit eerlijke schaamte - ik rekende toen nog op een honorarium - voelde ik mij genoopt weer een
| |
| |
rondje te geven. Over een honorarium echter repte niemand. Wèl begon de man achter de tapkast op te scheppen over zijn konijnen, Vlaamse reuzen. Als ik wilde, kon ik er de volgende dag al één krijgen! Omdat ik dàt als honorarium toch al iets vond, gaf ik nog een rondje. 's Anderendaags toog ik dus weer naar Nooderwijk... De Vlaamse reus was al geslacht en netjes ingepakt. ‘Zulk pak fijn vlees koop je nergens nog voor vijfhonderd frank,’ zei de barman van de dag voordien allervriendelijkst. Een paar dagen later zijn Hubert Lampo, Herman Vos, Frans Depeuter en hun eega's ons komen helpen om dit duurste Vlaamse konijn aller tijden te verorberen...
De ergerlijkste avond was die in Herenthout. De inrichters nochtans hadden hun uiterste best gedaan: de zaal was goed gevuld, er stond een glas schuimend bier op me te wachten, en de inleider zegde geen enormiteiten... Net toen ik begon echter, barstte buiten een kanonnade los... Het bleek dat aan de overzijde van de straat een meisje woonde dat 's anderendaags in het huwelijk zou treden, en de hele buurt kwam dat vieren met kanongebulder en talloze kratten bier. De inrichters haastten zich naar buiten om een kompromis te bedisselen, doch ze kwamen van een koude kermis thuis... De hele avond leek ik op een sergeant aan het front, die met overslaande stem zijn soldaten uit de loopgrachten poogde te drijven...
Het hoffelijkst werd ik bejegend als Jan Berghmans mij in het spreekgestoelte vroeg. Jan had het gebracht tot direkteur van de dienst public relations bij het I.I.C., een multinational die diamanten en schilderijen versjacherde. Die schilderijen moesten natuurlijk op grote schaal én met veel barnumreklame tentoongesteld worden. En Jan had vroeger niet voor niets uitgebazuind dat ik de grootste Kempense schrijver... na hèm was. Dus vroeg hij mij geregeld om ‘De nieuwe Vlaamse School’ en de
| |
| |
konterfeitsels ervan voor te stellen aan het publiek. Ik had echter mijn les geleerd, en stelde telkens mijn voorwaarden. Eén van die voorwaarden was dat ik... boter bij de vis moest hebben. En zo kwam het dat er aan het einde van mijn toespraak telkens een keurig uitgedoste en beminnelijke receptioniste op mij toesohreed... met een briefomslag in de hand.
Het kleinste publiek trok een debatavond in Brugge, ingericht door het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond. Julien van Remoortere konvoceerde mij, Frans Depeuter, Daniël van Ryssel, Gerd Seghers en nog enkele oprichters van tijdschriften een paar uur voor de aanvangstijd in ‘Le Toison d'Or’, een sjiek restaurant, waar wij een lucullusmaal kregen voorgesohoteld. Toen we dan naar het Belfort trokken, waar het debat zou doorgaan, bleek daar welgeteld één belangstellende te zijn: wijlen Lucien Dendooven. Een telefoontje bracht enige opheldering: door een misverstand waren de drieduizend uitnodigingskaarten pas diezelfde ochtend verzonden. Zelfs Gerd Seghers - die toen samen met Ben Klein het verisme beleed, wat betekende dat hij bij voorbeeld in de herbergen tee dronk - viel toen uit zijn rol: zwaar beneveld als hij was hebben wij hem tegen de ochtend aan in Antwerpen ergens op een stoep gezet...
Het grootste publiek had ik bij een schoollezing in Antwerpen. De initiatiefnemer, een leraar Nederlands van het Technicum aan de Londenstraat, had mij op het hart gedrukt dat ik stipt om halfnegen in de feestzaal van het Mercatorgebouw moest zijn. Toen ik daar toekwam, zat de zaal al propvol. Zonder mij te begroeten leidde die leraar mij in. En toen... kon ik beginnen. Tot twaalf uur... notabene! De begeleidende leraars waren allemaal vertrokken met de noorderzon. Van een pauze was geen sprake, van een drankje evenmin. Mijn maratonspreekbeurt voor vijfhonderd leerlingen bleek zelfs geen dankzegging waard te zijn.
| |
| |
Het geestelijk verheugdste publiek had ik in Oud-Turn-hout. Achteraf heb ik me zelfs afgevraagd of die mensen voor mij gekomen waren of voor... de bieren Corsendonk, die - bij wijze van reklame, vermoed ik - gratis getapt werden. Enfin, sedertdien zijn de agnus en de pater mij ook bijzonder lief geworden, al even lief als de duvel, de wilde dan, die ik leerde kennen bij een spreekbeurt in het gemeentehuis van Breendonk.
De toespraak met de triestigste afloop was er een in de ‘Brielmolenhoeve’ te Eksaarde. Tegen onze gewoonte in lieten Maaike en ik ons die nacht meetronen door vrienden. Er hing ook zo verschrikkelijk veel mist Het is altijd mijn groot geluk geweest - horribile dictu - dat Maaike hoofdpijn krijgt van alkohol. Het betekent immers dat ik mijn borrels, roemers of pinten niet hoef te tellen: zij brengt me wel veilig naar huis. Die nacht echter had een onverlaat haar vruchtesap met wodka of gin voorgezet, zodat ze zich allesbehalve goed voelde. Ik dronk enkele koffies, totdat ik meende fit genoeg te zijn. We zaten echter in het Land van Waas, en de mist was tegen de ochtend aan nóg dikker geworden. Ik had alle ogen van de wereld nodig om op de weg te kunnen blijven, en het was dan ook onvermijdelijk dat ik verloren reed. Alleen een kompas had me kunnen helpen. Toen ik dan na een eindeloze zwerftocht, en waarschijnlijk door een enorm toeval, toch op de autosnelweg geraakte, was ik de koning te rijk. Maaike sliep, en voor alle veiligheid koos ik de middelste rijstrook. Plotseling werd ik... gewekt door donder en bliksem. Ik schuurde uiterst rechts tegen de balustrade! De vonken spatten over de motorkap. Ontzet stopte ik... op een plaats waar geen balustrade meer was. Maaike was helemaal ontnuchterd, en ik had in die enkele sekonden al mijn vermoeidheid uitgeslapen... Thuis vertelden we dat we in de nevel tegen de inrijpoort van de ‘Brielmolenhoeve’ gereden waren. De herstelling van de wagen kostte een bom geld, doch we
| |
| |
troostten ons met de gedachte dat onze begrafenis nog véél meer zou gekost hebben. Van toen af aan ben ik trouwens ook veel harder geworden bij het maken van afspraken. Jarenlang had ik voor een appel en een ei én een handdruk het beste van mezelf gegeven. Ik had er alleen mee bereikt dat iedereen het als vanzelfsprekend beschouwde dat ik mij schor praatte voor de Kunst, en het Ideaal, en de Goede Zaak, én voor kunstschilders die in mijn vaarwater vrolijk voor een half miljoen schilderijen verkochten, zwart natuurlijk, terwijl ik elk jaar door de belastingdiensten onverbiddelijk en zwaar achter de oren geklopt werd...
Een andere spreekbeurt die door de alkohol verknald werd, gaf ik in 's-Hertogenbosch. Daar viel na een tijdje een dronkaard binnen, die zelfs met geen moker het zwijgen kon opgelegd worden... Ten einde raad kwam inrichter Carel Swinkels dan maar aan mij vragen... of ik wilde zwijgen.
De toespraken met de prettigste afloop hield ik in het Hooghuis in Doel, waar ik achteraf mocht souperen naast de palingprinses, én in de bankinstelling Belga-Factors N.V. te Turnhout, waar wij dezelfde nacht geïnviteerd waren op een feestmaal dat zelfs de Romeinse keizers of de Zonnekoning met verstomming zou hebben geslagen.
En dan waren er vanzelfsprekend ook de verkeerde afspraken. Zo werd ik ooit opgebeld vanuit Mol met de melding dat een vijftigtal mensen op mij zat te wachten... terwijl ik thuis van niks zat te weten. Een andere keer kreeg ik een telefoon uit Geel: een ongeduldige studiezaal zat daar naar mij uit te kijken... Toen ben ik in mijn wagen gesprongen en ben ik naar ginder geraced... om iets te doen dat men mij vergeten te vragen was.
Natuurlijk herinner ik mij ook de vergissingen... Vergissingen dan van mensen die van literatuur geen kaas gegeten hebben en die het enkel maar om een volgeling
| |
| |
van Brugman te doen is. Trap je daar éénmaal in - bij voorbeeld omdat je een vriend uit de nood wilt helpen - dan ben je voorgoed de klos. Zo werd ik ooit gevraagd om op het Kempense Voedingssalon te Kasterlee een nieuwe cocktail (‘De Rotzak’, een mengsel van oud-wiel-renner Roger Rosiers) voor te stellen. De man die na mij op het podium kwam, was Juul Kabas. Een andere keer hield ik een elf juli-rede in Kessel. En hoe vaak stond ik niet op de kansel in een kerk? En wie denk je dat de zoveelste antiekbeurs op het gemeentehuis van Dendermonde inleidde? En op hoeveel sportavonden was ik de man achter de mikro? En dan zwijg ik nog over de fotosalons, de natuuravonden, de debatavonden... Uitvluchten bedenken? Inderdaad, ik poog dat zoveel mogelijk te doen... Verwijzen naar misschien werkloze kollega's? Dat doe ik telkens... Maar... altijd weer is er dat familielid, die vriend of die kennis... Enfin, altijd is er iemand die een weigering als een affront zou kunnen beschouwen. En toch moet ik toegeven dat er zoiets is als het avontuur dat mij lokt. Waarom zou ik anders ingaan op uitnodigingen uit Drongen, Tielt, Kortrijk, Watermaal-Bosvoorde, Jette, Halle, Liedekerke, Sint-Truiden, Dilsen, Lommel...? Ten slotte heb ik op mijn tochten kunnen kennismaken met mensen die ik anders wellicht nooit zou ontmoet hebben... Na een spreekbeurt in de Standaard-Boekhandel te Antwerpen leerde ik wijlen Lode Craeybeeckx kennen. Een fijne vent, én iemand met interesse voor de literatuur. Op de voorstelling van ‘Het Einde van de Wereld’ van Jef Scheirs - ik had het boek in een modern kleedje mogen steken - ontdekte ik tot mijn onthutsing op de eerste rij van de belangstellenden... Marnix Gijsen en Gerard Walschap. In Molenstede was de spreker die na mij op het podium kwam... Omer van Audenhove. In Eksaarde kwam ik voor het eerst in kontakt met mijn poëtisch idool, Anton van Wilderode, die ik later zelfs een paar maal
mocht vervangen. In Kasterlee
| |
| |
maakte ik kennis met Jaak Vissenaken en Annelies Vaes. En kan ik anders dan het als een eer beschouwen dat grootmeesters van de Vlaamse schilderkunst als Renaat Saey en Gard van Mechelen bij herhaling een beroep op me deden om hun werk bij het publiek in te leiden?
|
|