Ga je mee naar Groenland?
(1987)–Robin Hannelore– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
hij stond te dwepen, ook als hij stond te fantazeren. Voor Miel was iets nooit gewoon. Ofwel was het formidabel goed, ofwel was het abominabel slecht. Miel was een mens van het hart, en dat hart lag hem op de tong. Het klopte gewoonlijk veel te snel, in die schorre stem van hem. Toen ik hem leerde kennen, was hij al elfmaal aan de nieren geopereerd. De littekens deden denken aan een kollektie nachtvlinders onder lichtjes gefumeerd glas. Miel pakte graag uit met die verzameling. Hij haalde voor een dergelijke heelkundige bewerking niet eens meer de neus op. Kreeg hij nierpijn, dan trok hij naar het ziekenhuis. Zijn valies stond altijd klaar. Desnoods legde hij zijn eigen arm vast aan een infuuszak, en dan tekende hij het voor de verpleegsters en chirurgen nog uit, wat er moest gebeuren... Hoe dat tegenwoordig met die niersteenvergruizer in zijn werk gaat, weet ik niet. Maar ik stel mij voor dat Miel binnen de kortste tijd thuis zo'n onderwaterkanon gaat installeren... Miel, zoon van een brouwer, ex-motorcrosser, ex-garagehouder, enzovoort, had al een goed beklant café (‘Sporting’) in het centrum van Grobbendonk, toen hij me op een keer vroeg wat ik ervan dacht dat hij van zijn restaurant een galerij ging maken. Omdat ik geen restaurant in de buurt kende, dacht ik dat ik het in Keulen hoorde donderen. Miel nam mij mee naar achteren. ‘Hier gaat over veertien dagen de vernissage door van het werk van François van Hauwe,’ zei hij. ‘Wil jij de openingstoespraak houden?’ Ik zag niets dan een immens grote... garage. Doch veertien dagen later kon ik inderdaad een menigte kunstliefhebbers toespreken in galerij-restaurant ‘Breugel’. Weliswaar zat iedereen in de late uurtjes goed onder de verf, maar dat deerde niet. En toen was het hek voorgoed van de dam... Elke maand bracht Miel iets nieuws, en bijna elke maand was ik de man die na of vóór de ‘prominente’ politicus van dienst aan het woord moest komen om een min of meer deskundige uitleg bij de tentoonstel- | |
[pagina 101]
| |
ling te geven. Gewoonlijk ging dit gepaard met een voorafgaandelijk lucullussouper, waarbij ik nu eens naast een minister (Herman Vanderpoorten zaliger) en dan weer naast een verandabouwer (Johan Dries) zat. De suksesrijkste avonden waren die waarop Hubert Lampo en ik onze nieuwe romans voorstelden. Dan kon je over de koppen lopen en zorgden de journalisten ervoor dat Miel geen elektriciteit hoefde te verbruiken. Miels rusteloze geest was daar echter niet tevreden mee. Er moesten ook gastronomische avonden komen, met telkens een artistieke eregast (bij voorbeeld Ward Ruyslinck). Uiteindelijk werd de ‘Breugel’ een dancing-restaurant-galerij-antiekzaak... Over zaken heb ik met Miel nooit gesproken, ook niet toen hij de galerij en de antiekzaak overbracht naar een vroegere slagerswinkel tegenover de kerk, die hij prompt ‘Ten Troon’ noemde. Daar heb ik ook het dieptepunt beleefd. Op een zondagnamiddag, toen de opening plaatsvond van de tentoonstelling van een Duitse ikebanakunstenares, troffen mijn broer Karel en ik er Miel, Remi de Cnodder, de kunstenares en haar bijzit rond een reusachtige bowl gevuld met een punch op basis van champagne. Van wat er daarna gebeurd is, herinner ik me niets meer... De aftakeling begon toen Miel zich bij voorbeeld een expositie van lito's van Salvator Dali liet aanpraten door Stan Laurijssen. Voor zoiets halen de Kempenaars hun neus op. En ze mochten er bij de B.R.T. ook weleens aan denken: wie voorbijgaat aan zijn eigen kunstenaars, gaat ook voorbij aan zijn eigen volk. Bij de B.R.T. voelen ze dat niet, omdat ze er niet van moeten leven, en dus dolen ze verder in het oneindige labyrint van de zelfbegoochelingen, waarbij ze zelfs het stadium van de ridikuliteit allang verlaten hebben. Niemand in het kwadraat interesseert zich voor ‘Wie schrijft, die blijft’, ‘Kunstzaken’... en de andere door het rooie schorriemorrie en blauwe janhagel bijeengeraapte poespas... Indien Miel geduld aan de dag gelegd had (eigen mensen, eigen | |
[pagina 102]
| |
werk, de weg van de geleidelijkheid), hadden de Kempen nu een fameuze galerij bezeten. Eén van de mooiste vriendschappen in mijn leven is beslist die met Achilles Cools geweest. Ik leerde hem kennen aan het einde van de jaren zestig aan een Grobbendonkse tapkast, waar hij over ransuilen stond te praten. De dag dat hij mij meetroonde naar het zolderkamertje bij zijn schoonouders in Herenthout, waar hij zijn miniatelier had, besefte ik dadelijk dat hij niet zo maar een jongeman met aanleg was. Gedurende de jaren die volgden, heb ik hem - dat denk ik toch - zoveel als ik maar kon aangemoedigd. Naast zijn gewone dagtaak in een garage, bij een boomkweker, en later bij de ‘Kempische Papierhandel’ (de zaak van zijn schoonvader) volgde hij lessen aan de akademies te Herentals, te Lier en uiteindelijk in Antwerpen. En altijd zag ik hem groeien. Onvergetelijk blijven de tochten die wij samen ondernamen op de Britse Basis te Grobbendonk, een natuurgebied dat hij kent als zijn broekzak. Onvergetelijk zijn zoveel belevenissen met hem... Zoals die keer dat wij thuis aan tafel zaten en hij zich eensklaps de bosvleermuis in zijn jaszak herinnerde... Of die keren dat hij hier aankwam met jonge vossen die hij gered had van de vergassings- of verdrinkingsdood... Of die keer dat wij naar de Boekenbeurs in Antwerpen geweest waren met zijn wagen en hij vergeten was dat hij mijn boeken had opgeborgen bij een immens wespennest vol koninginnen, dat hij van een brandweerman gekregen had... Of die keer dat hij deelnam aan een toeristische uitstap naar de Dolomieten... Hij stapte bij het hotel af, en de anderen zagen hem pas een week later terug met de zakken vol ringslangen, die hij in de Kempen wilde uitzetten. Een bezoek aan zijn woning en zijn heemtuin aan de rand van de Zegge te Geel is om van te duizelen... Een vijftigtal tamme kauwen, kraaien, eksters, gaaien, meeuwen... zorgt gewoonlijk voor een nooit gehoorde welkomstgroet. De | |
[pagina 103]
| |
wolfshonden Laika en Timber, elk jaar met een ander gevolg, komen je vriendelijk snuffelend even fouilleren. Een paar tamme bunzings komen hun reukvlaggen planten. En dan kun je naar believen gaan kijken naar de Siberische dwerghamstertjes in de terraria, of naar de zonnebaarsjes in de aquaria, of naar de knoflookpadden en salamanders in de vennetjes, of naar de ontzettende verscheidenheid aan wilde, inheemse en meestal met uitsterven bedreigde planten in de heemtuin... Je kunt natuurlijk ook eens proeven van Annekes bourgogne, armagnac of cognac... om vervolgens Achilles' werk te bewonderen. Dat oeuvre bestaat voornamelijk uit close-ups van schijnbaar pietluttige dingen in de natuur, waaraan de platvloerse mens van vandaag achteloos voorbijloopt. Achilles baart altijd opzien door zijn... natuurlijkheid. Tijdens de laatste zomervakantie nog brachten hij en Anneke bij ons een bezoek in ‘Au Bouquet de France’ in De Haan. Toen Paul, de patroon, die middag aan tafel onze bestelling kwam noteren, kon Achilles nog juist een handvol rupsen van de sint-jansvlinder wegmoffelen. Zonder verpinken aanhoorde Achilles het opsommen van de specialiteiten op de spijskaart. ‘Breng mij maar een kom sla,’ zei hij. De patroon zag de kans schoon om uit te pakken met de diverse slaschotels van Lisette, zijn gemalin. Achilles echter bleef onvermurwbaar. ‘Gewoon sla,’ zei hij. En daar hielp geen jeremiëren aan... Bij Achilles is dat geen pose: hij is vegetariër uit roeping. Als de winter streng is, gaat hij restjes bedelen bij de fruitboer, de groenteboer, de kaasboer, de slager en de bakker, om ze in zijn heemtuin te strooien voor al wat in het wild leeft. Omdat hij verleden winter ook drie buizerds, enkele ransuilen en blauwe reigers te gast had, voelde hij zich verplicht naar het slachthuis te trekken... Voor een vegetariër is dat geen sinecure. De muren, de vloer, de overalls van de arbeiders, zelfs het bureau van de direkteur: alles was met bloed bespat. Drie- | |
[pagina 104]
| |
maal viel hij bijna in katzwijm, maar hij had het ervoor over. Het is vreemd dat sommige mensen hem haten en pogen te dwarsbomen. Hij is immers de goedhartigheid zelf. Intussen is het een voldongen feit dat hij het gemaakt heeft als kuntschilder. Hij is één van de grootste kunstenaars die de Kempen ooit voortbrachten en mag beslist de voet zetten naast Jacob Smits, Dirk Baksteen, Frans van Giel en Renaat Veris. Eigenlijk is hij een overlevingstype: hij eet slechts als hij honger heeft, drinkt alleen maar als hij dorst heeft... Eénmaal ging hij naar de dokter... Hij kwam toen bij mij aan met klachten in de onderbuik. Toen had ik heel wat overredingskracht nodig om hem naar mijn huisarts te doen gaan. Dezelfde dag nog werd zijn blindedarm weggehaald. |
|