in Grobbendonk en omstreken onsterfelijk geworden is. In de huiskamers van mijn familieleden, vrienden en kennissen prijkt ten minste één tableau van hem voor eeuwig op de ereplaats. Dat sommige schilderijen daarvan tweemaal verkocht werden, is Benny allang geen zorg meer. Naar het schijnt, is hij nu volop aan het beeldhouwen. Het zou me niet verbazen, mocht hij zelfs van de progressiefste pastoors weer brave ikonodulen maken.
Het eigenaardigste boek dat ik ooit schreef, dunkt me, is ‘De Venusberg’. Ik noemde het een griezelroman, omdat ik er opzettelijk die gebeurtenissen in samengebracht had, die mij ooit uit mijn lood geslagen hadden. In mijn eerste jaar als leraar bij voorbeeld had ik een verneuteld kereltje in de klas, dat zulke lange oren had dat de andere leerlingen hem Dumbo noemden. Ik geloof niet dat ik Dumbo ooit iets geleerd heb. Stelde ik hem een vraag, dan bleef hij stom als een vis. Hield ik een schriftelijke overhoring, dan gaf hij onveranderlijk een wit blad af. Op een keer las ik een twintigtal bladzijden uit ‘Merijntje Gijsen’ van A.M. de Jong voor. Omdat ik gezien had dat hij ademloos zat te luisteren, vroeg ik of hij op de estrade wilde komen vertellen wat ik nu feitelijk gelezen had. En toen sloeg hij mij en iedereen met verstomming: bijna letterlijk, gedurende een uur aan één stuk, debiteerde hij het fragment dat ik voorgelezen had. Als dat mannetje de reïnkarnatie van de in 1943 vermoorde A.M. de Jong niet was... Jaren later zag ik Dumbo toevallig weer. Hij was groot en struis geworden, zodat zijn oren bijna normaal leken. De een of andere beroepsscholing had van hem een geschoolde arbeider gemaakt. Van Merijntje Gijsen herinnerde hij zich ternauwernood de naam... Nog vreemder kwam mij een belevenis in het eerste jaar opleiding tot ondernemer in Antwerpen voor. Toen ik op een avond drie uur had staan zwoegen aan het bord, gaf ik de heren en dames de opdracht een bezwaarschrift te schrijven. Ik ging achter mijn lessenaar