| |
| |
| |
21.
Ik geloof niet dat mijn schrijverschap ooit écht een impact gehad heeft op mijn huisgezin. Mocht ik een sportbeoefenaar geworden zijn, zou dat er helemaal anders voorgestaan hebben: uithuizigheid, dieet, vroeg naar bed, kwetsuren, bemoeizucht van supporters... Het enige waaraan mijn huisgenoten zich moesten wennen, was het enerverende getik van een schrijfmachine, en misschien ook wel een kronische afwezigheid van geest. Ik heb mij trouwens nooit teruggetrokken in om het even welke toren. Steeds stond de deur van mijn bureau wagenwijd open, en te allen tijde was ik bereid mijn kinderen te helpen bij hun huistaak. Mijn dochter achtervolgde mij met haar vragen zelfs tot op het toilet. Toen ze lerares werd, waren haar woordenboeken nog gloednieuw. Ik was altijd haar woordenboek geweest. En als ik toch eens een boek van mij herlees, kan ik nog precies zeggen waar ik de rijstpap moest gaan roeren en waar ik het wasgoed moest binnenhalen. Eén keer heb ik wèl een beroep gedaan op Maaike om mij bij het... koncipiëren van een boek bij te staan. Ik kan nu eenmaal niet schrijven over iets dat ik niet door en door ken, en ik had het plan opgevat een verhaal te vertellen dat zich afspeelde in het wereldje van het lichte lied, de talentenjachten en de B.R.T. Omdat ik niet inzag hoe ik ooit aan enige inside information zou geraken, vroeg ik Maaike - toendertijd een zeer verdienstelijke sopraan én soliste in het kerkkoor - of zij niet zou willen deelnemen aan... twaalf zangwedstrijden. Twaalf hoofdstukken achtte ik voldoende voor de geplande roman, die ‘Bloedrode Honig’ zou heten en die tevens een getuigenis moest worden van mijn geloof in de reinkarnatie. Na lang aarzelen stemde ze toe... Nooit vergeet ik die zomeravond, toen wij in alle stilte naar Mol reden. Op het kruispunt vlak tegenover de feesttent waarin de zangwedstrijd doorging, was een auto-ongeval ge- | |
| |
beurd... Het was alsof de goden het voor mij allemaal
in de verf wilden zetten. En wat in mijn onderbewustzijn onvermijdelijk geleken had, gebeurde ook: Maaike won die zangwedstrijd en wij keerden dus huiswaarts met de beker en de bloemen. Dat verscheen in de kranten, en toen wij de volgende zaterdag naar Lommel reden - voor mijn tweede hoofdstuk - hadden wij al een handvol supporters bij. Daar werd de gewonnen beker, naar aloude Kempense gewoonte, enkele malen gevuld met bier, zodat wij ditmaal óók geestelijk verheugd naar huis togen. En naarmate Maaike bleef winnen, groeide het aantal sympatizanten uit tot een waarachtige schare. De inrichters beseften dat vanzelfsprekend, met het gevolg dat de uitnodigingen werkelijk toestroomden. Toen ik mijn twaalf hoofdstukken had, was de vloed niet meer te stelpen. Een tijdje heeft het er toen naar uit gezien dat ik impresario zou worden, of liedjesschrijver... In Kasterlee beleefde ik het ooit dat acht van de vierentwintig deelnemende zangers of zangeressen een liedje van mij zongen. Iedereen kwam mij in die dagen aan de mouw trekken... opdat ik iets uit mijn mouw zou schudden, waarop organist Tony Decora dan muziek zette. De grappigste geschiedenis beleefde ik met een zangeres die Diane heette. Voor haar maakte ik twee teksten: ‘Bloedrode Honig’ en ‘Diane’. Haar vader, eertijds een knappe wielrenner en in die tijd een welgestelde aannemer van bouwwerken, wilde mij royaal belonen. Hij stak de briefjes van duizend zo maar in mijn zak, doch ik weigerde ze: ik dacht aan mijn gedichten die ik aan de straatstenen niet kwijtraakte, en vond het dan ook immoreel voor deze lorren geld aan te nemen. Tijdens de daarop volgende zomervakantie kreeg ik op een avond een telefoon van ene Fons van Looy, die mij ervan op de hoogte bracht dat Diane met mijn twee liedjes in de halve finale van de ‘Gulden Zeezwaluw’ in Middelkerke uitkwam... en die mij vroeg of ik bij de finale kon aanwezig zijn. Toen
| |
| |
moet ik het voor Diane en voor mezelf deerlijk verprutst hebben. In plaats van te overwegen dat de welgestelde aannemer met zijn briefjes van duizend in vele zakken beslist wél terechtkon, proestte ik het uit. Toen de man aan de andere kant van de lijn vroeg of ik wel wist dat de ‘Gulden Zeezwaluw’ eigenlijk bestemd was voor tekstdichters én zei dat vele auteurs voor zulk een trofee véél geld wilden neertellen, snauwde ik hem af met de woorden dat hij voor mijn part naar de pomp kon lopen... Toen later bleek dat Diane met geen van beide liedjes de finale gehaald had, begreep ik de ware toedracht ten volle: de man die getelefoneerd had, wilde ook uit mijn portefeuille een aantal briefjes van duizend peuteren. Mocht ik toegehapt hebben, dan stond nu bij de negenennegentig bekers van Maaike een ‘Gulden Zeezwaluw’. Enkele liedjes van mij belandden ook op plaat, zonder veel sukses overigens. Ik heb ze diep weggeborgen. Als mijn kleindochters tot goedlachse bakvissen zullen zijn uitgegroeid, haal ik ze nog weleens te voorschijn. Ook Maaike hebben ze er dikwijls willen toe overhalen een plaatje te laten opnemen. Het was echter overduidelijk dat het deze platenbazen en -boeren alleen maar te doen was om de waanzinnig grote verplichte afname van de door hen geproduceerde schijfjes. Op een keer ging ze toch eens in op de uitnodiging van ene Mijnheer Thijssen uit Lommel om zo'n plaatopname voor te bereiden... We kwamen terecht in een klaslokaaltje vol akkordeon-spelertjes, gedroegen ons erg vriendelijk, en poetsten bij de eerste break de plaat. Zeldzaam waren de zangers of zangeressen die het werkelijk tot iets brachten via de zangwedstrijden. Mieke, die onder de arm genomen werd door Vader Abraham, zal wel de uitzondering zijn die deze regel bevestigde. Maar wat is iets in dat wereldje? Onlangs ging ik met mijn vrouw naar het bal van de burgemeester van Grobbendonk. Toen wij op de dansvloer stonden te
wachten op de volgende dans, zei de zangeres
| |
| |
eensklaps dat ze een liedje ging zingen... voor mij. Het bleek dat zij ons nog kende van in de tijd van de zangwedstrijden... Onlangs ook ontdekte ik dat een écht goede zanger uit die tijd, René Sleeckx, die nog optrad onder de naam Alexander, een kampioen in de... body-building geworden is... Eigenlijk hebben de komponist Marc Celis en ik er schuld aan dat Maaike geen zangcarrière kon uitbouwen. Marc liep al langer met het plan rond Maaikes stem eens volledig tot haar recht te laten komen. Met dat doel voor ogen schreef hij muziek bij twee teksten van mij, die tot boven de sterren reikte. Toen heeft Maaike haar stem geforceerd. Ze eindigde nochtans in schoonheid, want tijdens het ‘Kempisch Songfestival’ van dat jaar behaalden zij en Betty de prijs voor het beste duo, met een lied van mij. Toen ‘Bloedrode Honig’ allang uitverkocht was, eindigde het verhaal voor ons... In zekere zin toch... want verleden jaar nog nodigde organizator Jef Verbraecken mij uit om bij de finale van het ‘Kempisch Songfestival’ deel uit te maken van de jury. En Maaike trad nogeens op als gastvedette.
In die jaren was het tikken van mijn schrijfmachine in huis nauwelijks te horen. Betty en Bart leerden allebei gitaar spelen, en altijd was er wel een vriendin of vriend van hen die hier ook kwam oefenen. Nauwelijks had ik een punt gezet achter de nasleep van ‘Bloedrode Honig’, of er begon een nieuwe episode... In de middelbare school en bij Jongerenkerk in Vorselaar hadden ze ontdekt dat Betty vrij goed kon zingen en... dat ik haar teksten schreef. Er kon geen mis meer gecelebreerd worden of Betty moest daarin optreden met een nieuw liedje van mij. Ik huiver nog als ik aan die tijd denk... Ik probeerde enkele ketterse opvattingen, rebelse protesten en platitudes in die teksten te verwerken in de hoop de censoren wakker te schudden, maar het was al boter aan de galg: Betty bracht die liedjes zo lief en zo kinderlijk entoesiast, dat iedereen erbij zat te grienen. En weigeren
| |
| |
had ook geen zin... Dan vond ik briefjes op mijn hoofdkussen, op mijn bord, op mijn bureau, in mijn fauteuil en op het toilet, waarin ik ertoe werd aangemaand zeker het liedje ter gelegenheid van Kerstmis of Pasen of Broederlijk Delen of Allerheiligen niet te vergeten. De dag dat Betty toetrad tot ‘Sproet’, een groepje jeugdige troubadours uit Grobbendonk, haalde ik opgelucht adem. Hoezeer had ik buiten de waard gerekend! Die muzikanten, onder leiding van een oud-leerling van mij, was het in feite ook al om mijn troubadourspoëzie te doen... Verscheidene vrijdagavonden slaagden ze erin mij naar hun repetitielokaal, een keet die ze ‘Carnegy Hall’ noemden, te lokken. Daar werd ik naast een krat Duvel geplaatst om naar hun muziek te luisteren. En spoedig zongen ze daar liedjes van mij bij. Van het een kwam natuurlijk het ander, en weldra begon het groepje op te treden in kleinkunstcafés en parochiezalen. Ze lieten een singeltje (‘De laatste Dichter’ en ‘In de Kroeg’) persen, werden voor de radio gesleurd, en begonnen wild te dromen. Om de haverklap kwamen ze mij iets voorspelen of -zingen, en weer had het er de schijn van dat ik een impresario of zo iemand was. Omdat ik eens een tijd wilde gerust gelaten worden, ging ik zelf op zoek naar iemand die hun belangen wilde behartigen. Ik telefoneerde naar Rik Vervecken, een oud-leerling van mij, die mij ooit - met zijn paspoort onder mijn neus - had verzekerd dat hij artistiek advizeur was, een beroep waarvoor men niet naar school hoeft te gaan. Rik kwam hier aan in een Alfa Romeo, nam een pak boeken mee, hielp de traditionele krat duvel leegdrinken... en vertrok met de verzekering dat wij nog van hem zouden horen. Vanzelfsprekend hoorden wij niks meer van hem. De volgende kandidaat was Jaak Kerkhofs, een Limburger die na een auto-ongeval ooit wakker geworden was op een blauwe steen in het lijkenhuis en die sedertdien aan zijn bed gekluisterd
was. Jaak deed al wat in zijn vermogen lag
| |
| |
om ‘Sproet’ te lanceren maar werd zelf in feite zoet gehouden met allerlei vage beloften en frappante uitvluchten. Gelukkig loste de liefde het probleem op... Enkele troubadours begonnen te vrijen, er kwam onenigheid, één van hen trouwde, er kwam een kind... en ‘Carnegy Hall’ werd gesloten.
Daarmee echter was Betty's ambitie nog niet geblust. Ze begon mij te vergezellen naar de plaatsen waar ik moest optreden als verteller, causeur, inleider, feestredenaar of loftrompettist. De inrichters waren wat blij met haar muzikale intermezzo's. En voordat een jaar verstreken was, zat ze in KK '78, een kleinkunstprogramma van het Davidsfonds, dat uitgebouwd was door de cabaretier Ronald van Rillaer. En dat was al een fameuze verbetering, want Ronald schreef zijn teksten zelf.
Later heb ik nog één liedje geschreven. Het was voor Cecile van Dijck, die ik ergens te velde de nachtegaal van Viersel genoemd had. In mijn liedje echter kwam het woord myxomatose voor, en daartegen was zelfs Cecile niet opgewassen.
|
|