Nog normaler vond men het dat ik bij feestelijke gelegenheden het woord voerde. Driemaal - en dat denk ik nog steeds - werd er een aanslag op mijn bestaan als redenaar gepleegd. Telkens gebeurde het door middel van elektrische stroom die op de geluidsinstallatie zat, zodat ik bij aanraking ervan - met bezwete handen of vochtige lippen - geëlektrokuteerd werd.
Vele jaren behoorde ik in het Technisch Instituut Scheppers ook tot de initiatiefnemers van wat wij ‘De kulturele Week’ noemden. Ik leerde er de schrijvers Emiel van Hemeldonck, Karel Jonckheere, Jan Veulemans, Gaston Durnez, Jan Vercammen, Louis Verbeeck... kennen, én de troubadours Peter Blanker, Dimitri van Toren, Jef van Uytsel... Van de talloze plastische kunstenaars die wij inviteerden, is er één die ik nooit zal vergeten: Dries van den Broeck. Op een zondagmiddag, in de cafetaria van het instituut, kwam Dries van de trap in mijn leven... gedonderd. In de loop van de volgende maanden werd ik zeker tienmaal opgebeld door zijn eega, met de vraag of Dries ook niet in aanmerking kon komen voor mijn rubriek ‘Echte Kempenaars’ in ‘Het Kempenland’. Uiteindelijk liet ik mij vermurwen, en dus toog ik op een vrijdagavond met enkele vrienden en een bandrecorder naar ‘De blauwe Hoeve’ in Kessel, waar Dries toen exposeerde. Er was daar verschrikkelijk veel volk, en de feitelijke vernissage vond plaats in de rand van een geweldige zuippartij. Toen ik Dries kon te pakken krijgen, sloeg zijn tong helemaal kadul. Ik stelde voor het interview uit te stellen, maar hij - een drenkeling tussen de zuipschuiten - stond erop dat ik mijn plicht zou doen. Ik zette de bandrecorder aan, en deed... mijn plicht, dat wil zeggen: ik vroeg hem wat ik weten wilde én wat mijn lezers kon interesseren. Dries, beslist de plezantste thuis, trok alles in het belachelijke, maar dan zo stuntelig dat het feitelijk was om erbij te gaan zitten schreien. Naarmate hij meer supporters kreeg - en op