Aanvankelijk gaf ik er niet zoveel om dat ik aan een kruispunt (waar de Van Craeyenhemlaan de Eikenlei dwarst, om vandaar tot aan de Nete Rooiaarde te heten) woonde. Maar allengs kwam ik tot de ontdekking dat onze alomgeprezen nutsbedrijven het vooral op de kruispunten gemunt hebben. Ze zijn hier altijd ergens aan het delven. En koördinatie is iets wat die bedrijven niet kennen, tenzij het hele gedoe werkelijk mocht kaderen in het een of andere sadistische tewerkstellingsplan. Als je dan weet dat ik het zo ongeveer tienmaal meemaakte, dat ze de ondergrondse draad van mijn telefoon doorstaken, zal je wellicht mijn handelwijze in de volgende geschiedenis begrijpen. Het was een dag dat de hommels zongen in de hondsrozen en dat de wind zo zacht was als de fluweelboom. Ik zat in een tuinstoel een roman te lezen, toen ik een ploeg arbeiders met veel trammelant hoorde afstappen in de straat langs de gevel. Nieuwsgierig ging ik kijken: ja, de zoveelste greppel moest gespit worden in de berm aan de Van Craeyenhemlaan, ditmaal om iets aan de waterleiding te doen. Timide liep ik op de robuuste voorman af. ‘Hier ligt mijn telefoonleiding, meneer,’ zei ik, ‘en daar ligt de afvoerpijp naar de riool. Let er asjeblieft op...’ De voorman klopte mij geruststellend op de schouder. ‘Dat weten wij allemaal,’ vertrouwde hij me zelfbewust toe. Hij haalde een soort van ondergrondplan te voorschijn. ‘Kijk, hier staat het op.’ Opgelucht liep ik naar binnen. Ik had eensklaps zin in een bad. Ik kleedde me uit, wilde het bad laten vollopen, schrok op van de vehement sissende geluiden die uit de kraan kwamen, begreep dat ik een tijdje zou moeten wachten, kleedde me weer aan, en... hoorde aanbellen. Toen ik de deur opende, stond ik voor een jonge, bezwete arbeider. ‘Meneer, probeer je telefoon eens even,’ zei hij beduusd. Diep zuchtend - ik wist vanzelfsprekend hoe laat het alweer was - probeerde ik mijn telefoon:
het toestel gaf geen kik. ‘Zeg dat ze op de riolering moe-