cie onmogelijk kunnen samengaan. Doch dat was nog niet doorgedrongen tot Jan de Buck, een leraar plastische kunsten, die er blijkbaar van verzekerd was, dat Jan Berghmans de zaken alleen maar verkeerd had aangepakt: hij opende op een boogscheut vandaar een andere taverne voor artistiekerige koortslijders, de ‘Artepik’. Allengs werd deze gelegenheid het eindpunt van onze penneridderlijke tochten...
In 1967 gebeurde dan het ongelooflijke... Frans Depeuter en ik hadden een reisbeurs aangevraagd, met als bestemming... Groenland. En die werd ons toegekend! We lieten een reis uitstippelen, die over IJsland liep, en ontdekten toen dat we met onze vijfentwintigduizend frank niet meer zouden kunnen terugkeren. Wellicht was dat de bedoeling van het toenmalige ministerie voor Nederlandse Kultuur geweest. Dus opteerden wij voor... Sardinië. Het werd een onvergetelijke trip, voor mij althans. Wat Frans Depeuter de goden misdaan had, weet ik niet, maar hij kreeg eensklaps af te rekenen met alle denkbare pechduiveltjes. Toen we - na een vlucht met een luxueuze Caravelle tot in Milaan en verder met een primitieve Vickers-Viscount tot in Alghero - in het eersteklashotel ‘Eleonora’ aangekomen waren, namen we dadelijk een duik in het blauwe water van het zwembad tussen de palmbomen, de agaven en de oleanders. Toen ik mij aan de overkant uit het water hees en omblikte, zag ik Frans een homerisch gevecht met het water leveren. Paarsblauw en brakend won hij het gevecht. Het bleek dat hij vergeten was, dat hij feitelijk niet kon zwemmen. Een halfuur later ging hij in een strandstoel zitten... krak!... bovenop zijn dure zonnebril. 's Anderendaags lag ik in de Middellandse Zee te spelen met mijn schaduw op het gesteente, toen ik Frans - die aan het pootjebaden was - plotseling hoorde vloeken: hij had in een zeeëgel getrapt. In onze hotelkamer poogde hij de stekels uit de bal van zijn voet te halen, waarbij hij op het neer-