as bedekte fietspad naast de steenweg was een kleurrijk geklede vrouw met haar fonkelnieuwe fiets ten val gekomen. Ik snelde te hulp, hielp de dame op de been, en bekeek haar fiets... Het voorwiel was verwrongen. Ik zette het tussen mijn benen en rechtte het. ‘Ik heb geen geld bij, jongen,’ zei de dame, ‘maar geloof me: jij bent voortaan altijd welkom in de “Limburgia”...’ Ze klopte me even tegen de wang, sprong op haar fiets, en reed met opwaaiende jurk weg. Ik keek haar verbouwereerd na. De ‘Limburgia’ moet je weten, was het beruchtste bordeel van uren in het rond...
Nog een andere keer schrokken wij bij het middagmaal op van het snerpen van remmen en het schuren van metaal... Ik stormde naar buiten. Mijn haren rezen te berge: een man was met fiets en al onder een wagen verdwenen... De autobestuurder zat lijkbleek en verstard voor zich uit te kijken. Van overal kwamen mensen toegelopen. ‘Laat de man liggen tot de hulpdienst hier is!’ riep iemand. ‘Hij heeft een schedelbreuk, of zijn rug is gebroken...’ Plotseling was ook de pastoor van Bouwel daar. Ik weet niet precies waarom, maar als ik pastoor Verhoeven zag, dan dacht ik altijd aan Zwingli of Calvin of aan de kwiëtisterij. Als hij zong in de kerk, hoorde ik de nasale roep van overtrekkende kraanvogels. De pastoor ging op de knieën zitten en stak het hoofd onder de wagen... Tegelijkertijd echter kronkelde aan de andere zijde het slachtoffer onder de wagen uit... De man krasselde overeind, viste zijn pet op, vloekte krakend, en zei: ‘Kom, we gaan er eentje drinken! Alle cafés kunnen toch nog niet gesloten zijn...’
Er gebeurden ook tragische dingen: zo verongelukten daar in die jaren Sandra van het hotel ‘De Lindekens’ met haar fietsje en het buurmeisje Diane, een speelkameraadje van Betty.
Intussen (sedert 1963) was ik ook lesgever geworden aan het Antwerps Centrum voor Beroepsvervolmaking,