wat op onze lever, nietwaar? En het waren geen luizen die ons over de lever liepen. In de Nederlandse letteren was de laatste decenniën alles scheefgebogen, -getrokken en -gegroeid. Establishment en zelfgenoegzaamheid dwarsboomden de jongeren. Waarom zouden wij niet pogen de taboes te schenden, de gesloten deuren in te beuken, de ivoren torens te slopen, en... op tafel te springen? Wij... met ons drieën? Een redaktie van drie mannen? Wij schudden ongelukkig het hoofd. Dat was te weinig om al die euvelmoedige plannen ten uitvoer te brengen, om keet te schoppen, heibel te maken... Heibel? Was dat geen goede naam? En... wie van onze generatie in de Kempen had nog literaire ambities? Jan Berghmans... Je weet wel: Jan van de ‘Verbrande Hoeve’... Kende ik die dan niet? Ja, ik kende hem... Als we dan eens tot in Lichtaart reden? Frans Depeuters Renault stond voor de deur. We moesten maar instappen... De ‘Verbrande Hoeve’ bleek inderdaad een afgebrande boerderij te zijn, met een herberg ernaast. ‘Trefpunt voor Herders en Koningen’ stond er ergens te lezen. De patroon was echter geen afgebrande boer, neen, hij was een dichter: Jan Berghmans. Uitbundig werden wij door deze koning verwelkomd. En in een goedgunstige bui gooide hij zelfs zijn kroon naar mij: ik, en niemand anders, was de grootste dichter van de... Kempen; en hij zou dat nog bewijzen ook... Vanbuiten droeg hij voor het verraste publiek gedurende een halfuur gedichten van mij voor. Er waren er bij waarvan ik zelfs nog maar ternauwernood wist dat ik ze geschreven had. Het spreekt vanzelf dat ik van toen af aan een serieuze stem in het kapittel had... Enfin, als ik jaknikte, was het ook goed voor Depeuter en Van den Broeck. En er moest die avond een stukje geknikt worden. Natuurlijk trad Jan toe tot de redaktie van ‘Heibel’, zijn eerste bijdrage konden we 's anderendaags al hebben. Hoelang moest die zijn? Zolang als hij wilde!
Haha... Hoho... Wij zouden ver-