worden. Maar... het stuk speelt zich af tijdens de Franse Revolutie, in de pruikentijd dus. Nu was er op het uiterlijk van kollega Leys nooit wat aan te merken, doch... als pruikdrager deugde hij niet. Dat werd pas duidelijk bij de generale repetitie, toen wij voor het eerst pruiken droegen... Toen Jos bij dit soort van veemgericht opdaagde, zat er plotseling elektriciteit in de lucht... Iemand begon gesmoord te krochelen, te sissen... en een ogenblik later was het podium een pandemonium. Alleen die stakkerd van een Héron stond er verslagen bij. Iedereen zwoer dat zoiets nooit meer zou gebeuren, maar bij de première kenden de hilariteit en de hysterie geen grenzen. Jos probeerde het met een andere pruik... Wij lachten als zotten. Jos liet zijn pruik af... Het publiek zorgde er ditmaal voor dat het vuur in de pan sloeg. Jos ging naar de psychiater en wij vraten kalmeringsmiddelen. Het hielp geen moer, wij daverden van de lachkoorts. Ten einde raad knipte regisseur Paul Leys het rolletje van zijn broer uit het stuk. En toen was het lachen natuurlijk gedaan...
Daarna speelde ik nog slechts éénmaal toneel. Het gebeurde op verzoek van Dr. Jozef Laureys, één van die zeldzame onbaatzuchtige kunstminnaars, wier ras intussen is uitgestorven. Jefke, zoals iedereen in Herentals hem noemde, had het zich in het hoofd gezet de toneelspeler Staf Bruggen te herdenken. ‘Het Vlaamse Volkstoneel’ had in Herentals ooit ‘Kinderen van ons Volk’ van Anton Coolen opgevoerd met Staf Bruggen in de rol van Pastoor Vogels. Jefke wilde noch min noch meer een rekonstruktie van die opvoering brengen, en in zijn ogen was ik de geknipte man om Antoon van der Plaetse te imiteren zoals die toen gestalte gaf aan Godefridus van den Breemoortel. En Jefke deed dat met allure... Voor elke repetitie werd ik opgehaald met een taxi, en telkens stond er op het podium een bain-marie vol flesjes pale ale klaar voor de dorstige akteurs en aktrices. Daar sloot