2.
Het dichterschap is een zielsziekte. Als de weltschmerz meer dan 50 procent volume haalt, is wie ermee behept is ongeneeslijk ziek. Een dichter heeft elke dag hoge koorts. Waanzin natuurlijk. Na mijn huwelijk moest ik elke dag een paar uur kunnen schrijven. Elk woord dat op papier kwam, was een bloedzuiger op mijn verhit bestaan. Gedurende de periode die aan deze dagelijkse ‘echelkuur’ voorafging, liep ik droomverloren rond, verdwaasd, misselijk van onmacht. De publikatie van een dichtbundel betekende een kortstondige verademing, een schoonmaken van de lei, een korte ontwenningskuur... om daarna met een verbetenheid in het kwadraat weer jonge klare uit mijn oud onderbewustzijn te stoken. De uitgave van mijn eerste dichtbundel (‘Waan en Pijn’) had nochtans een les moeten zijn... In die tijd gold het bij ‘De Bladen voor de Poëzie’ te Lier nog als een conditio sine qua non dat de auteur van het door hen op de markt gebrachte werk instond voor de verkoop van honderd eksemplaren. Een akkefietje voor een marchand, een hondsmoeilijke karwei voor een dichter. Toen ik de boer opgegaan was (dat wil zeggen: mijn moeder, broers, zusters en twee ooms en een tante een bezoek had gebracht, met de schoorvoetende bekentenis dat ik gedichten schreef), bleven er nog eenennegentig boekjes over. Maaike verkocht er vier aan haar familieleden, plus één aan een Joodse diamantair (waarin ik inderhaast iets oneerbiedigs over Joden moest schrappen), één aan de slager, één aan de melkboer, één aan de bakker en één aan de brouwer... De kruidenier weigerde. Het restant was tweeëntachtig. Bepaald niet opbeurend voor een pas gehuwd paar. En toen, op een regenachtige dag, stond plotseling de deus ex machina naast mij in de klas... De god in kwestie stelde zich voor als Jan Berghmans en beweerde een dichter te zijn. Hij had van mijn poëtisch
bravoure-