De witte merel keek schuw van hem weg. ‘Ik heb geen partner.’
‘En waarom niet?’
‘Ik ben té anders. Ik jaag mijn soortgenoten schrik aan. Ook de mensen geloven hun ogen niet, als ze me zien. Alleen hier word ik aanvaard. Hier leven vriendelijke mensen achter de ramen. Allemaal stoppen ze me lekkers toe door de traliën. Ik kon het nergens beter treffen...’
Coq-à-l'âne kreeg nu pas de bleke gezichten achter de getraliede ramen in de gaten. ‘Is dit een ziekenhuis?’
De albino loenste raar naar de poten van de kauw. ‘Het is een gekkenhuis. Wist je dat niet? Daarom ben ik hier... Gekke mensen vinden een witte merel normaal.’
‘Hoelang duurt het voordat een patiënt hier weer buiten mag?’ wilde de kauw weten.
De albino fronste nadenkend de voorkop. ‘Héél lang, denk ik,’ zei hij tenslotte.
‘Wat is héél lang voor jou?’
‘Vele, vele winters. Als je witte merels normaal vindt, wil de buitenwereld niets meer met je te maken hebben. Voor de dokters hier ben ik een soort van koortstermometer: zolang een patiënt mij een merel - dus een zwarte lijster - noemt, is hij niet geschikt om de buitenwereld te betreden. De dokters denken dat ik een witte stern, of een witkopkokmeeuw, of een zuidpoolkip, of een koereiger of een sneeuwhoen ben. Daar zal wel iets van waar zijn, want zij hebben lang en veel gestudeerd.’
‘Dan zal mijn meester hier zeer lang moeten vertoeven,’ opperde Coq-à-l'âne moedeloos, ‘hij is een vogelkenner. Hij zal zeggen dat de dokters gek zijn, en dat gaan ze hem niet in dank afnemen.’
‘Dat denk ik ook niet,’ beaamde de albino medelijdend.
‘En toch laat ik hem niet in de steek,’ zei de kauw gedecideerd.
De witte merel knikte begrijpend. ‘Dan wordt het lang wachten... Verleden jaar zat hier een hond op zijn meester te