zwichten voor al die reklamaties.’ De brave man keek ongelukkig naar de roestvlekken op een oud wierookvat. ‘Ik blijf erbij, dat je een genie bent; maar als een dorp als Eystel nu iemand kan missen, dan is het precies een genie.’
De dichter knikte. ‘Je bent me voor,’ zei hij weemoedig. ‘Ik was van zins je te vertellen dat ik voortaan nog enkel in het elfenrijk op het orgel wil spelen. Aan krensen, vrensen en slensen heb ik schijt...’ Hij liet de perplexe pastoor met de mond vol tanden staan en liep naar buiten. Vanzelfsprekend stonden de belastingkontroleur en de geneesheer hem op het kerkplein op te wachten. ‘Wat is daar vrijdag allemaal gebeurd op de Dubbelhoeve?’ wilden ze gelijktijdig weten.
‘Ik ben van gedachte veranderd,’ antwoordde de dichter schouderophalend. ‘Ik laat het vaderlijk erfgoed niet in de steek.’
‘Maar... Maar alles is verkocht!’ riep de belastingkontroleur patetisch uit. ‘Je geld ligt bij de notaris op je te wachten. Wij hebben het onze al opgestreken!’
‘Ben je vergeten dat je met ons bij de notaris bent geweest en dat je alle formulieren die je werden voorgelegd getekend hebt?’ vroeg de dokter bevreemd.
‘Ik was mezelf niet,’ repliceerde de dichter lakoniek.
‘Enfin, dat zal ons een zorg wezen!’ hoonde de belastingkontroleur. ‘Ik maak me alleen maar zorgen over de goede naam van onze familie. Wat denk je dat de mensen achter jouw rug de laatste tijd zoal vertellen?’
‘Er zijn niet zoveel mensen, weet je?’ zei de dichter bedroefd. ‘Jullie, bijvoorbeeld, zijn typische krensen: ontwortelde, ziekelijk geldzuchtige, op materieel aanzien beluste sukkels... De toekomst kan jullie gestolen worden. Aan wezens als jullie is de Kempen te gronde gegaan...’
‘En jij? Voel jij je een mens?’ vroeg de dokter, die klaarblijkelijk tot een geleerde diagnose wilde komen.
‘Ik heb de indruk dat ik altijd een slens ben geweest,’ mompelde de dichter.
‘En wat is een slens?’