| |
Zomer
Geluksspinnetles
[24 juni]
Gisteren was ik met mijn kleindochter op wandel in het achterdijkse land van de Nete. Toen ik haar op de borstwering van het bruggetje over de Eisterleebeek getild had, werd plotseling haar aandacht getrokken door iets klaarblijkelijk zeer belangrijks op het beton. Ik ging er ook met mijn neus bovenhangen en zag toen tientallen minuskule rode spinnetjes, die zich in alle richtingen door elkaar bewogen. Hier had je ze dus: de fluweelmijten die de Kempenaars geluksspinnetjes noemen. Mijten zijn nochtans geen spinnen; ze hebben weliswaar acht poten, maar hun (vaak helder gekleurd) lijf bestaat uit één stuk. De scharlakenrode fluweelmijten zijn, naar het schijnt, geduchte rovers. Ze hebben stigmata (ademopeningen) die slechts bij vergroting zichtbaar worden. Waarom, zo vroeg ik me af, worden ze door de volksmond geluksspinnetjes genoemd? Is het omdat wie ze waarneemt, een gelukkig mens is? Hij immers heeft oog voor de pietluttigste wonderen van de schepping... Toevallig liep ik een paar uren later langs de
| |
| |
zonnegevel van mijn huis... en eensklaps zag ik de geluksspinnetjes daarop krioelen! Toen meende ik te begrijpen waarop de volksmond alludeert. De rode fluweelmijten zijn vooral aktief in de zonneschijn. Ze vertonen zich wanneer de natuur, met inbegrip van de mens, de adem inhoudt van geluk...
| |
Koekoeksspog
[26 juni]
Toen ik vanmiddag op de berm van de weg neerhurkte bij een bijvoet vol schuimbeestjes, werd eensklaps mijn aandacht getrokken door een radeloze vink die poogde een pas uitgevlogen jong van haar van het asfalt weg te lokken. Een poosje sloeg ik het tafereeltje geamuzeerd gade, tot ik een wagen zag naderen... Ik liet de schuimcicaden in de steek en liep op het vinkejong toe. De oude vink vloog me om het hoofd, de jonge fladderde telkens buiten de reikwijdte van mijn handen, de auto toeterde...
Ten slotte slaagde ik erin de jonge vink op de berm te jagen. Met een zucht van opluchting gebaarde ik dat de inmiddels gestopte wagen nu vrije doorgang had. Achter het stuur zat een blondine, die blijkbaar net uit een schoonheidsinstituut kwam.
Ik knikte en glimlachte vriendelijk. Zij echter keek me woest aan. Toen, ten teken van opperste dédain, tikte ze veelbetekenend met een lange wijsvinger tegen haar slaap. Daarna vertrok ze als voor de kwalifikatieronde van een Grote Prijs, Formule 1. Op dat ogenblik wenste ik dat ik me, net als de larven van de Philaenus spumarius, in een wolk van koekoeksspog (kikkerspog, lenteschuim) kon hullen...
| |
| |
| |
De hazepootjes van de zomer
[27 juni]
Dezer dagen - het hooi is binnen, de bietenvelden zijn gehakt, de maïs groeit zienderogen, de graangewassen vergelen, de koeien herkauwen het groen en de vogels bekommeren zich uitsluitend om hun tweede broedsel - loopt de zomer op hazepootjes door het achterdijkse land van de Nete. Het hazepootje is een klaversoort die nu overal langs de wegen haar wollige beige bloempluimpjes verheft. En is de echte geur van de zomer niet die van de gele en de witte honingklaver? En de echte kleur van de zomer is toch die van de vlinderbloemige rolklavers? Voor de frisse tinten blijven nochtans de margrieten zorgen, én de kamillebloemen. De echte smaak van de zomer is m.i die van kamilletee. Wie echte kamille of roomse kamille wil plukken, moet dat doen vóór de zonnewende. Daarna zouden die planten door heksen bewaterd zijn. De koren- of bloedpater heeft de graanvelden verlaten en houdt zich nu op in de gewassen van de Neteoevers, waar hij allicht de rol van de ‘tenensnijder’ heeft overgenomen. Dat althans maak ik op uit het feit dat daar zoveel klaprozen bloeien. Hoeveel mensen weten nog waaraan deze papaverachtige planten hun naam danken? Onze grootmoeders vouwden de bloemblaadjes op een bepaalde manier en lieten de bloem dan op hun hand of voorhoofd klappen...
| |
Heiroosjes en bevertjes
[28 juni]
Meermaals reeds vroeg mijn moeder mij of ik soms nog wel eens heideroosjes zie staan, én bevertjes. Vroeger plachten de jonge boerendochters kroontjes te vlechten met biezen, waarin ze dan heiroosjes (rozenkransjes) staken. Het heiroosje (Antennaria dioica) is een viltig behaard plantje met roze buisbloempjes, dat op droge zand- of heigrond groeit. En ook met stengels van het trilgras (van het geslacht Briza) speelden de kinderen toen.
Het trilgras heeft rechtopstaande open pluimen en trillende
| |
| |
aartjes (bevertjes of ‘daverettekes’). De toponiemen ‘Beverdonk’ in Grobbendonk en ‘De Averegten’ in Hallaar zouden naar dit trilgras verwijzen. Telkens weer moet ik mijn moeder ontgoochelen: de heiroosjes en de bevertjes lijken in de Kempen uitgestorven te zijn...
En dan vertel ik over de planten die ik op mijn wandelingen wèl vond en waarvan ik ook dacht dat ze in het niet waren opgelost, zoals de bladgroenloze bremraap (die parasiteert op de wortels van de brem) en de wolverlei (ook valkruid geheten, omdat de runderen op de kalkarme plaatsen waar deze plant groeide hun poten braken) en de rode pekanjer (met zijn kleverige ringen) en het pijptorkruid en het oranje havikskruid... Trouwens, de kinderen hebben nu wel wat anders om mee te spelen, of niet soms?
| |
Aalbessen
[30 juni]
Vanmiddag slenterde ik door de tuin van het ouderhuis in Pulle. Van de meikersen bleven nog alleen de verbleekte pitten op het tuinpad over, en de knapkersen waren nog niet rijp. En plotseling viel mijn oog op de laatste aalbessestruik, die tussen een bloeiende boerenjasmijn en een door judaspenningen overwoekerd bloemenperkje een verkommerd bestaan leidde. Ditmaal echter was de struik niet aangetast door randjesziekte of roetdauw... De grote rode aalbessenristen glommen uitnodigend. Terwijl ik ongestoord stond te smullen van de variëteit ‘Versaillaise rouge’, dacht ik aan vroeger... Toen zond moeder ons omtrent deze tijd van het jaar geregeld de tuin in om rode, witte of zwarte aalbessen te plukken. De eerste twee soorten pletten we dan op ons bord met witte kristalsuiker. Bij vers brood smaakten ze heerlijk. Van de overschotten maakte moeder aalbessenjam. Wanneer ze de bessen uitwrong in een vaatdoek, stroelde het rode sap over haar handen in de witte teil.. Met de zwarte bessen (Goliath) maakte ze enkele flessen aalbessenjenever. Vroeger trouwens stonden in elke Kempense tuin aalbessenstruiken. Ik geloof dat vooral de zuurte van de vruchten er de oorzaak van was dat ze in ongenade
| |
| |
vielen. Deze tijd zweert bij zoetmiddelen en zoethouders. Het woord zuurdesem alleen al bezorgt de meeste mensen kippevel...
| |
Zilverschoon
[1 juli]
In deze tijd van het jaar legt de zon alle denkbare schakeringen van groen bloot. Het lichtste groen is beslist dat van de abelen (zilverpopulieren) en de zilverlinden. Maar ook tussen de kruiden op de bermen glanst diezelfde zijdeachtige, viltige kleur in de blaadjes van de droogbloem (ook zevenjaarsbloem genoemd, omdat ze, geplukt, zeven jaar goed zou blijven) en het viltkruid. Het mooiste ‘zilvergroen’ vinden we echter aan de onderkant van de geveerde (de gezaagde deelblaadjes staan gedeeltelijk in paren en gedeeltelijk verspringend) Potentilla anserina: het zilverschoon. De soortaanduiding ‘anserina’ zou duiden op de voorkeur die de ganzen voor dit plantje zouden hebben. Ook het bloempje met zijn vijf kelkblaadjes is wondermooi: de gele kleur is die van een waterzonnetje op een sombere dag. Een aftreksel van het zilverschoon zou zeer doelmatig zijn als gorgeldrank bij tandpijn. En ook tegen diarree placht men een dergelijke tee te drinken. In de volksgeneeskunde was het zilverschoon dus al even waardevol als zijn soortgenoot, de tormentil (Potentilla erecta). Ook dit (tegen allerhande tormenten aangewende) plantje, waarvan de gele bloempjes vierbladig zijn, behoort voor de meeste mensen nu tot het vulgaire onkruid. Sic transit gloria mundi.
| |
| |
| |
Wespesteek
[4 juli]
Ik ben dus al zo oud, dat ik me ervan bewust ben zeer weinig te weten. Dagelijks kom ik op mijn wandelingen voor nieuwe raadsels te staan. Als er echter één ding is dat ik beslist ken, dan is dat het onderscheid tussen wat gevaarlijk en onschadelijk is in de natuur. Dat dacht ik althans... Toen ik vanochtend in de tuin de krant zat te lezen, krieuwelde er een insekt op mijn arm. Geamuzeerd sloeg ik de zweefvlieg gade. Een lid van het geslacht Chrysotoxum, dacht ik. Deze soort bootst wespen na, om te ontsnappen aan de predatoren. Doordat de slechte nabootsers toch ten prooi vielen aan insekteneters, werd de mimicry in de loop der tijden bijna volmaakt. Toen het jeuken wat al te irritant werd, nam ik de zweefvlieg tussen duim en wijsvinger... Verschrikkelijk! Ik voelde de brandende steek op de top van mijn wijsvinger. Dus toch een wesp! Ik wreef de onverlaat van mijn vinger, rukte de angel uit de huid en begon wild te zuigen. Vervolgens liep ik naar binnen, goot wat azijn in een schoteltje en dopte er mijn vinger in. ‘Slimmerik!’ kafferde ik. Een halfuur later had mijn wijsvinger het uitzicht van de bemorste kurk van een fles bordeauxwijn. Wijselijk zweeg ik erover tegen mijn huisgenoten. Maar ik vrees dat het nu wel geruime tijd gedaan is dat ik mijn kennissenkring verras met het zo maar in de hand pakken van blinde bijen... Eén troost heb ik. Het spreekwoord zegt: ‘Het zijn de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen.’
| |
Stinseplanten
[11 juli]
Op wandelingen wordt door natuurliefhebbers nogal eens over ‘stinseplanten’ gepraat, een woord dat Van Dale niet kent. Wèl vermeldt het woordenboek: ‘Stins, v.(m.), (hist.) versterkte adellijke woning in Friesland.’ Stinse planten of stinseplanten waren dan oorspronkelijk exotische gewassen die gezaaid of aangeplant werden in de tuinen van kastelen, kloosters, hof- | |
| |
steden en patriciërswoningen, of op kerkhoven. Verschillende onder hen pasten zich aan ons klimaat aan en verwilderden. Zo groeien en bloeien in de buurt van de ruïnes van de priorij ‘Ten Troon’ in Grobbendonk nog altijd de pijpbloem en het glaskruid. Ook het sneeuwklokje, het lenteklokje (langs de Kleine Nete tussen Emblem en Lier), de voorjaarshelmbloem, de bostulp, het breed longkruid, de knikkende vogelmelk, de gevlekte én de Italiaanse aronskelk, de blauwe anemoon, de donkere ooievaarsbek, de stengelloze sleutelbloem en zelfs de krokus en de hyacint zijn dergelijke inwijkelingen. Naast de stinseplanten zijn er natuurlijk ook de adventieve planten of de pothoofdplanten (zo genoemd naar het Pothoofd te Deventer): zij kwamen mee als verstekelingen met andere vrachten uitheemse zaden... Na een wandeling op het domein Krabbels te Pulle enkele jaren geleden toonde de plaatselijke burggraaf ons een plant die hij had meegebracht uit Brazilië... Wordt dat een volgende stinseplant in de Kempen?
| |
Nieskruid
[16 juli]
Tijdens mijn wandeling door het achterdijkse land van de Nete gisteren liep ik op een bevriend echtpaar. De dame had een verrassing in petto... Of ik wel wist dat in Grobbendonk nabij het domein van de waterwinning het nieskruid bloeide? Neen, dat wist ik niet. Voorzichtig - ik ben nooit driest tegenover dames - opperde ik dat ik eraan twijfelde. Het ranonkelachtige plantengeslacht Helleborus houdt immers van kalkachtige terreinen. Het stinkend nieskruid en de wrangwortel en de kerstroos en het oosters nieskruid worden bij ons wel gekweekt als sierplanten, én verwilderen soms... De dame noemde mij ietwat misprijzend een ongelovige Thomas. Zij had alles opgezocht in een boek dat ‘Langs 's Heren Wegen’ heet. Zij had trouwens ook twee bloeiende planten geplukt en die stonden bij haar thuis in een vaas op de schoorsteenmantel. Ik kon mij dus te allen tijde van haar bewering komen vergewissen... Dat deed ik dan ook gisteravond. Op de schoorsteenmantel, in een vaas, inderdaad, prijkten twee prachtig bloeiende eksempla- | |
| |
ren van... de breedbladige wespeorchis, een beschermde orchideeësoort die steeds minder voorkomt in of nabij de Kempense dennenbossen. Een beetje bedroefd stapte ik weer naar huis. Vandaag ontdekte ik in Van Dale, dat ‘iemand nieskruid toedienen’ (iemand iets onaangenaams aandoen of een pak slaag geven) een Zuidnederlandse uitdrukking zou zijn. Voor de zoveelste maal dient Van Dale mij dus nieskruid toe...
| |
Muizeoortjes
[18 juli]
Als de Kempen geel én heilig zijn van sint-janskruid, sintjakobskruid en sint-teunisbloemen, gaan de meeste Kempenaars op reis. Zonde toch, denk ik telkens weer, want nergens geuren de linden, de acacia's en het hooi zo goddelijk, nergens spitst de natuur haar muizeoortjes (een soort van havikskruid met eironde, viltig behaarde blaadjes) zo ontroerend om naar het gefrazel van het zomerkoeltje in de ratelpopulieren te luisteren... En wat is zaliger dan een wandeling langs een sloot vol moerasspirea, walstro, waterweegbree en engelwortel? En wat intrigeert meer dan de paringswielen van de libellen? Eigenlijk is het bevreemdend dat deze insekten bij onze voorouders in zulk slecht daglicht stonden. De Engelse naam dragon-fly en de Duitse benaming Teufelnadel verwijzen nog naar duistere machten. Voor mij is de libel zo ongeveer het mooiste insekt dat ik ken: ze is bijna bovennatuurlijk, gedraagt zich ietwat onaards (speelt met de zwaartekracht) en maakt de partner het hof op een manier die iedereen tot nadenken zou moeten stemmen. Dit is ook de tijd dat de grote bruine harige rupsen van de grote beer nog op pad zijn om een geschikte plaats te vinden voor het spinnen van hun kokon. Trap ze asjeblieft niet plat: de grote beer is een uniek mooie nachtvlinder...
| |
| |
| |
Monnikskap
[21 juli]
Verleden jaar in de zomer, bij een bezoek aan Bokrijk, ontdekte ik daar in enkele ontroerend nauwkeurig gerekonstrueerde tuintjes de blauwe monnikskap met haar handdelige bladeren en haar in lange trossen oprijzende violette bloemen. Groot was mijn verbazing toen ik vanmiddag in de verwilderde tuin van het ouderhuis in Pulle plotseling... de blauwe monnikskap ontwaarde. Jarenlang moet ze er een verdoken bestaan hebben geleid. Waarschijnlijk hebben de gekke kapriolen van het klimaat haar dit jaar weer volwaardige levenskansen geboden... Haar geleerde naam is akoniet (Aconitum, Aconiton), dat wil zeggen: groeiend op rotsen. Wie echter naar de kapof helmvormige gedaante van de bovenste bloemblaadjes kijkt, begrijpt dadelijk waarom dichterlijk bezielde middeleeuwers deze ranonkelachtige plant monnikskap noemden.
In hetzelfde verwaarloosde bloembed trof ik trouwens nog twee blauwe leden van de ranonkelfamilie aan: de ridderspoor (prachtig voorbeeld van naamgeving op basis van gelijkenis) en de akelei (waarnaar menige rederijkerskamer genoemd werd, omdat ze gold als het zinnebeeld van ootmoed en liefde). In de middeleeuwen zou de blauwe monnikskap, die uitermate giftig is, hét middel bij uitstek van giftmengers zijn geweest. Hoe deze dodelijke sierplant ooit in bijna alle Kempense tuinen belandde, zal wel altijd een raadsel blijven. Waarom ze uit die tuinen weer verdrongen werd door zogezegd edelere en alleszins meer exotische gewassen, zal ik maar op het conto van onze tijdsgeest schrijven.
| |
Hoornaar
[22 juli]
Toen ik vanmiddag bij ‘De dode Arm’, een vergeten stuk van de wat verder onder het Albertkanaal duikende Nete, de goddelijk bloeiende gele plompen, moerasvergeet-mij-nietjes en moeraszuring stond te bewonderen, werd plotseling mijn aan- | |
| |
dacht getrokken door een wellicht dorstige hoornaar (paardehorzel, zeggen de Kempenaars), die langs mijn hoofd gonsde. Ik moest weer denken aan mijn jeugd, toen de Vespa crabro (met haar lengte van ongeveer 3 cm) in de Kempen een nogal belangrijke rol speelde... Deze grootste soort van wespen bouwt een kogelvormig nest in de open lucht, maar ook in de holten van oude bomen én zelfs in houtmijten. Het gebeurde dan ook geregeld dat houthakkers en ook huismoeders (die hout moesten hebben om bij voorbeeld te stoken onder de wasketel) ermee af te rekenen kregen. In elk dorp cirkuleerden toen nog verhalen over mensen die ooit bezweken waren onder prikken ervan in de slapen, hals of mond. Waarschijnlijk is de hoornaar één van de grote slachtoffers geworden van de insekticiden. De werksters immers voeden de larven met voorgekauwde prooidieren. Als tegenprestatie scheiden de larven een zoet vocht af, dat de werksters gretig opnemen. Ik twijfel eraan of onze kinderen zich gelukkig mogen prijzen dat ze de paardehorzel niet meer kennen.
| |
Korenbloemen
[25 juli]
Toen ik vanmiddag in het achterdijkse land van de Nete met lood in de schoenen naar de pas opgerichte en schokkend lelijke hoogspanningspilonen langs het Albertkanaal stond te kijken, werd ik aangesproken door twee studenten, Of ik nergens korenbloemen wist bloeien? Ik wees de mannen het zwart knoopkruid aan én de grote centaurie, maar de Centaurea cyanus of korenbloem kon ik hun tot mijn spijt niet tonen. Sedert het zaaigraan zorgvuldig gezift en gefilterd wordt, zijn zelfs de korenpater en de korenpiet uit de Kempen gebannen. ‘Maar waarom zijn jullie er zo op gebrand om precies de korenbloem te vinden?’ wilde ik weten.
‘Wij willen een centje verdienen!’, verklaarde de vrijmoedigste van de twee. ‘De oom van mijn vriend hier is diamanthandelaar. Per korenbloem die wij hem bezorgen, betaalt hij ons honderd frank. Wij hebben al veertienhonderd frank verdiend...’
| |
| |
Ik krabde in mijn denkbeeldige baard.‘Waarvoor heeft hij die bloemen dan nodig?’
‘Mijn oom,’ legde de andere student uit,‘is een ooglijder. Elke dag het hij zijn ogen met een aftreksel van korenbloemen...’ Onmiddellijk schoot het mij te binnen dat ik ooit ergens iets las over het volksgeloof dat een verband zou zien tussen het blauw van de korenbloem en het blauw van sommige ogen. Laat ons dus maar hopen dat de blauwogige Kempenaren voortaan gevrijwaard blijven van oogkwalen...
| |
Carine
[27 juli]
Een mens kan niet altijd wandelen. Vanmiddag zat ik op het strand van Mariakerke het knappe ‘Drogenergie of Enthousiasme’ van Marcel Dams te lezen, toen ik haar plotseling in de gaten kreeg. In de deuropening van het strandhokje aan mijn linkerzijde stond ze op de uitkijk, in een blauwe bikini, met een omzwachtelde linkervoet. Ze glimlachte. ‘Alle strandstoelen verhuurd?’ vroeg ik.
‘Ik ben van het Vlaamse Kruis,’ zei ze, een beetje op de teen getrapt.
‘Ontwricht?’ vroeg ik, met een blik op haar voet.
‘Ligament gescheurd,’ zei ze.
‘Weinig werk,’ konstateerde ik.
‘Als ze van de golfbrekers blijven,’ zei ze. ‘Daar glijden ze uit.’
‘Jij ook?’ vroeg ik.
Ze schudde het hoofd. ‘Tennis’.
‘Gelukkig heb je niks te doen,’ zei ik.
Ik had moeten zwijgen. Een moeder snelde toe met een huilend jongetje. Een stoere knaap torste een mollig meisje. Een man kwam aandragen met een peuter... Tot zes uur duurde de begankenis. ‘Dank je, Carinel’ zei de laatste patiënt in de deuropening. Carine kwam buiten, goot een kom water leeg onder het hok, stroopte haar witte jas af, keek weemoedig naar zee, en glimlachte naar mij... Een ogenblik later betrapte ik er mezelf op dat ik mijn lichaam zat te inspekteren... op zoek
| |
| |
naar een wondje. Echt lieve meisjes worden met de dag zeldzamer.
| |
Netevissers
[28 juli]
In mijn jeugd zat ik één derde van de zomervakantie in de Molenbeek, één derde in het Albertkanaal, en één derde in de Nete. Ik herinner me ook nog de goddelijk smakelijke snoeken, baarzen, rietvoorns en palingen die de sportvissers uit de Nete ophaalden en, omwille van de abondantie, onder de buren distribueerden. Twintig jaar is dat geleden. Sedert de helft van de jaren zestig is de Nete tussen Herentals en Lier een open riool... Dat dacht ik tenminste...
De laatste dagen moest ik mijn mening herzien, want tussen de samenvloeiing van Nete en Aa en de duiker onder het Albertkanaal zitten tientallen sportvissers kanjers van karpers, zeelten en palingen te vangen. Onvoorstelbaar. Zouden de waterzuiveringsinstallaties dan toch efficiënt werken? Zou de mentaliteit van de Kempenaars dan toch gewijzigd zijn? Zouden onze gemeentebesturen eindelijk begrepen hebben wat het woord ekologie betekent?
Voorlopig geloof ik dat die wonderbare visvangst slechts één ding bewijst: namelijk dat karpers, zeelten en palingen taaie vissoorten zijn. Ik wacht op de draaikevers, de schaatsenrijders en de libellen... Als die insekten weer tussen gele plompen, gele waterkers en pijlkruid spelen, zal het wonder voltrokken zijn. Mocht dat gebeuren, dan ga ik te voet naar Scherpenheuvel om er een kaars te branden.
| |
| |
| |
De hommel in het hoofd
[30 juli]
De schrokkerigste en ijverigste insekten van de zomer lijken mij de hommels te zijn. Deze dichtbehaarde, bonte verwanten van de bijen zijn trouwens onze ijverigste bestuivers van bloemen. Er hangt iets mysterieus over hun leven: overwinterende wijfjes stichten elk jaar opnieuw hun primitieve staten. De aardhommels (zwart en geel), de tuinhommels (zwart, geel en wit) en de steenhommels (zwart en oranje) bouwen hun nesten in de grond, terwijl de akkerhommels (grijs en geel) dat erbuiten doen. Wellicht omdat hommels zo dreinerig brommerig en onophoudelijk bedrijvig zijn, zegt men van iemand die niet goed wijs is, dat hij de hommel in het hoofd heeft...
De hommel in het hoofd hebben zeker de mensen die dezer dagen - zoals gevreesd - de Neteoevers zo kaal als een biljartbal lieten scheren. Nog voordat de steeds armer wordende flora tot volledige ontplooiing (zaadvorming en rijping) kon komen én voor de voeten van de toeristen, reden de maaimachines over de oevers, niets ontziend en elke vorm van leven verjagend of verpletterend.
De Kempenaars stonden er overal hoofdschuddend naar te kijken, maar tegen de hommel in het hoofd is nu eenmaal geen kruid gewassen...
| |
Waterpest
[1 augustus]
De mooiste vijver van de wereld ligt hier in het achterdijkse land van de Nete. Hij is verwaarloosd en dus totaal verwilderd. Blauwe reigers en ijsvogels azen er op rietvoorntjes, oeverzwaluwen pijlen er achter de libellen. Tot verleden jaar nog zag ik op verschillende plaatsen de zavelige bodem. Dit jaar echter hebben de lange, ondergedoken, vertakte stengels (om de centimeter bezet met drie smalle blaadjes) van de waterpest de hele bodem overwoekerd. Als ik een stengel uitruk, hangen er vermodderde bladeren aan de wortel. Nooit zag ik
| |
| |
de - naar ik las - paarsachtige vrouwelijke bloempjes. En dan denk ik nog niet aan de mannelijke bloempjes: die zouden, voor wat althans Europa betreft, slechts in Schotland ooit gevonden zijn. De uit Amerika afkomstige waterpest begon vanaf 1842 in Schotland te verwilderen.
Sedert 1868 komt ze in Nederland voor. De voortplanting geschiedt door middel van afgebroken stengelstukjes die weer wortelen en voortgroeien. Deze plant uit de familie van de waterkaarden voelt zich overigens duidelijk niet beknot door het darmwier dat nu over het water sliert en bobbelt. Blijkbaar voelen de vissen zich tussen de stengels thuis. Ik niet. Als ik in de vijver zwem, is het alsof waternimfen me voortdurend kietelen. En na een tijdje is zelfs een heilige zo iets beu.
| |
Slaapbol
[2 augustus]
Eergisteren vond ik in het achterdijkse land van de Nete een slaapbol (maankop, heulbloem), zo maar langs de weg. Gisteren zag ik dat drie Nederlanders met toeristenransels zich over deze (in de Kempen toch zeldzame) Papaver somniferum bukten...
In het Oosten wordt uit de doosvrucht van deze lila bloem met haar donker hart opium bereid. In Nederland wordt deze plant gekweekt om het maanzaad, waaruit papaverolie wordt geperst, terwijl de rest wordt verwerkt tot papaverkoeken voor het vee.
Plinius de Oudere (23/79 na Chr.), die ‘Natuurgeschiedenis’ schreef, wist trouwens reeds dat het zogenaamd blauw maanzaad een lekkernij is als het op brood gestrooid wordt. Vandaag vond ik de plant niet meer weer... Nu hoop ik maar dat geen Kempense grootmoeder de plant geplukt heeft omdat ze zich eensklaps herinnerde dat haar moeder het sap van de slaapbol aan de pap van de lastige kinderen placht toe te voegen.
Het kan niet anders of de naam slaapbol is uit dit eens zeer verbreide maar aartsgevaarlijke (een overdosis is dodelijk giftig) gebruik ontstaan. Mijn generatie werd in de wieg gesust
| |
| |
met anijs. En na de anijs kwam de honing... Wellicht hebben die zoethouders diepere sporen nagelaten dan wij vermoeden.
| |
Versailles
[3 augustus]
Gisteren ben ik met een bevriende houthandelaar uit Wechelderzande naar Versailles geweest om er de... bomen te bewonderen in de immense tuinen van het enorme kasteel. Bomen laten zich namelijk niet onderwerpen aan een krankzinnige zucht naar parallellisme en een waanzinnige drang naar symmetrie. Tussen de goniometrische bloemperken, de waterbekkens met de bronzen mytologische waterspuwende figuren erin, de marmeren allegorische beelden, de peristielen en priëlen in ging onze aandacht dan ook voornamelijk naar de reusachtige, vaak eeuwenoude eiken, linden, paardekastanjes, essen, buksbomen, ijven, abelen... Mochten zij kunnen spreken, wat zouden ze ons niet kunnen vertellen over de zonnekoning, deze Priapus, die - en dat besef je in Versailles ten volle - met zijn zieke hoogmoed en zijn zotte hovaardij eigenlijk de Franse revolutie zaaide...
Tussen het beeld van Diana en dat van Apollo botsten wij pardoes op Frans Depeuter en Luc Vancampenhout, die in Parijs met vakantie bleken te zijn.
Waar is de tijd dat de Kempense schrijvers per defintie ook heimatschrijvers waren?
| |
Dierenarts
[4 augustus]
Sus is een oud-leerling van mij. Om ik-weet-niet-welke-duistere reden - ik herinner mij dat hij een ‘talenknobbel’ had - is hij dierenarts geworden. Dierenarts, zegt hij zelf, als de Kempe- | |
| |
naars hem veearts of paardenmeester noemen. Als Sus hier in de buurt moet zijn, loopt hij telkens even langs om een babbeltje te slaan. Vanmiddag lag ik te tukken in een tuinstoel onder de blazenstruik, toen hij eensklaps naast mij kwam zitten.
‘Het mooiste wat er bestaat,’ mijmerde hij, wellicht doelend op de honderden bijen die onverstoorbaar zingend de duizenden knalgele vlinderbloemen frekwenteerden. Ik knikte, stond op en liep naar de kelder. Toen hij de eerste teug bier genomen had, vervolgde hij somber: ‘Dikwijls wenste ik zo een bij te zijn, of beter nog: een bloem’.
‘Problemen?’ vorste ik.
Hij knikte. ‘Ik heb juist een oude hond met kanker de hoek om moeten helpen.’
‘Waren er kinderen bij die mensen?’ wilde ik weten.
Weer knikte hij. Hij dronk grimmig zijn glas uit. ‘Kun je me in het najaar niet enkele scheuten van die blazenstruik hier bezorgen?’
‘Zoveel als je maar wilt,’ beloofde ik.
‘Goed,’ zei hij, terwijl hij opstond. ‘Ik denk dat ik maar eens verder rijd. Als ik vroeger geweten had wat ik nu weet, was ik schoolmeester geworden in plaats van paardenmeester.’
| |
Duivelsnaaigaren
[5 augustus]
Jaren geleden ontdekte ik op de oever van de Nete (én parasiterend op het boerenwormkruid) een eksemplaar van het grote warkruid (Cuscuta europaea, vulgo het duivelsnaaigaren). Menige natuurliefhebber kwam erop af en vertrok weer met enkele zaadjes van deze nogal zeldzame plant met haar woekerende, draadachtige, roodachtige en bladerloze stengels. Toeval of niet, maar de volgende winter brak de Neteoever precies op die plaats door, zodat het achterdijkse land overspoeld werd en het duivelsnaaigaren naar de haaien ging.
Ook Achilles Cools had zaadjes meegenomen. Toen ik vanmiddag met hem door zijn botanische tuin slenterde, kon hij me tientallen plaatsen aanwijzen waar het grote warkruid,
| |
| |
op telkens weer andere ‘waardplanten’, zijn kluwenvormige rozewitte bloempjes genaaid had. Achilles vertelde dat zeker reeds vijftig bezoekers, onder wie verscheidene Nederlanders, zaadjes hadden meegenomen. Natuurlijk zwol mijn borst van trots, alhoewel... Bijna onderbewust hoop ik dat die mensen het duivelsnaaigaren niet op oevers zaaien. Als ik aan de watersnood van dat bewuste jaar terugdenk, rijzen mijn haren nog steeds te berge.
Een plant, die naar de duivel genoemd is, moet wel over mysterieuze averechtse krachten beschikken.
| |
Donzige eik
[6 augustus]
Dit jaar heb ik mijn zeekuur gedaan in De Haan. Voor iemand als ik is de entourage van dit wit-rode badplaatsje onovertroffen. Niet omwille van de massa's (ongevaarlijke) oorkwallen (wier geslachtsorganen als violette oorvormige lijnen door het scherm schemeren) op het strand, maar omwille van de wandelwegen.
Prachtig is het pad in de richting van Klemskerke. De duinen zijn er begroeid met (meestal misvormde) abelen en andere populieren, (dikwijls verziekte) olmen, meidoorns, kruipwilgen, duindoorns, ahornen, zomereiken, grove dennen, zeedennen, Corsikaanse en Oostenrijkse dennen, vlieren, kastanjes... Maar ook de in de Kempen bijna uitgestorven ratelaar (Rhinanthus) trof ik er aan.
Nog mooier echter vond ik het pad in de richting van Wenduine. Hier kon ik de zeldzame Quercus pubescens met zijn donzig behaarde bladeren bewonderen.
Tweemaal zag ik een vlucht scholeksters, eenmaal hoorde ik een kluut roepen. Overigens was het er zeer rustig, beangstigend stil bijna. De mens was er een uiterst zeldzame verschijning, en dan sprak hij nog Duits. Het is misschien maar goed zo. Waar de massa naartoe trekt kan onmogelijk het paradijs zijn. Een paradijs echter binnen ieders bereik, dat desalniettemin een uitgestorven aanblik biedt, geeft ook te denken.
| |
| |
| |
Koningin in de spouwmuur
[7 augustus]
Toen mijn moeder gisteren aardappelen stond te schillen in haar keuken, werd ze zich eensklaps bewust van een aldoor aanzwellend gegons. Ongerust liep ze naar buiten... Tot haar ontsteltenis hing een donderwolk van een bijenzwerm boven haar hoofd tegen de muur. Wat nu gedaan? Ten einde raad belde ze de brandweer op. Daar maakte men haar diets dat brandweerlieden geen bijen mogen verdelgen, maar dat één van hen toevallig een imker was.
Tien minuten later stopte een brandweerwagen voor haar deur. De brandweerman-imker schepte de zwerm in een korf en... klaar was Kees! In de vooravond belde mijn moeder naar mij... Of ik eens wilde komen kijken? Er vlogen boven de achterdeur toch nog zoveel bijen rond... Ter plaatse gekomen zag ik dadelijk wat er gaande was. Meer dan waarschijnlijk waren er twee koninginnen uitgezwermd.
Terwijl de eerste met haar gevolg in de korf van de brandweerman-imker belandde, vond de tweede een toevlucht in een gaatje naast een muuranker. Die tweede moederbij was er nu volop mee bezig een bijenstaat te stichten in de spouw...
Vandaag ben ik weer naar het ouderhuis in Pulle geweest: mijn moeder is nu al min of meer gewend aan het gonzend geluid in haar keuken. Ik heb haar trouwens verteld dat bijen geluk aanbrengen. Eerstdaags wellicht schrijf ik een gedicht over een oud huis in de Kempen, waarin twee koninginnen wonen...
| |
Scharensliep
[8 augustus]
De jongste dagen werd ik uit het hazeslaapje in mijn tuinstoel geregeld opgeschrikt door een geluid dat mij aan vroeger herinnerde: het schrille, enerverende geluid van een drooggelopen scharenslijperswiel. Gisteren klonk het kriepen zo luid dat ik dacht dat de scharenslijperskar achter mijn tuin stond... en dus ging ik eens kijken.
Tot mijn onthutsing scheerde een jonge torenvalk rakelings
| |
| |
langs mijn hoofd tot op... de arm van een jonge buurman. Het bleek dat de ‘valkenier’ in casu de jonge stootvogel enkele weken geleden op de Neteoever gevonden had en dat hij de vondeling grootgebracht had met insekten en muizen. Omdat hij ook wel wist dat het streng verboden is roofvogels in gevangenschap te houden en ook wel omdat hij het beu was altijd weer op muizenjacht te gaan, had hij de valk enkele dagen geleden de vrijheid geschonken. Maar... die vogel wilde van zijn voedstervader niet weg...
Ik beklaag mijn jonge buurman. Ik denk dat hij nog menigmaal op muizenjacht zal moeten gaan, want het geluid van een drooggelopen scharenslijperswiel is onuitstaanbaar deerniswekkend. Alhoewel ik vermoed dat dit bedelend geluid nog vaak mijn vakantietukjes zal storen, weiger ik toch deel te nemen aan die muizenjacht. Hoe barbaars het in veler oren ook moge klinken: muizen zijn mij even dierbaar als torenvalken.
| |
Voyeur
[10 augustus]
Het gebeurt zelden dat ik op mijn wandelingen door het achterdijkse land van de Nete mensen kan observeren. De jongste dagen echter is daar verandering in gekomen. Zes kinderen hebben de verwilderde vijver ontdekt, die ik al zo vaak als een vergeten stukje Eden beschreef. De gevolgen zijn desastreus. Het begon ermee dat de knapen het lilakleurig leverkruid, de wolfspoten, het moeraswalstro en de moerasvergeet-mij-nietjes knakten, vertrappelden of uitrukten om toch maar vanop een geschikt plekje op de oever te kunnen vissen naar rietvoorns en baarzen. Vervolgens timmerden de snaken een vlot met spullen die ze uit de een of andere vooroorlogse bergplaats hadden aangesleept. Afgebroken wilgetakken dienden als roeiriemen of plonsstokken. Allerhande waterplanten (gele plompen, fonteinkruid, waterviolieren) werden uitgerukt, opdat de jongens onbelemmerd zouden kunnen gaan zwemmen. Groene kikkers werden in een ton gezet...
Ik sloeg de verwoesting gade en... zweeg. De mens - de jager, de visser, de avonturier - maakt ook deel uit van de natuur.
| |
| |
Sedert de moeders mama's werden, is er niets veranderd, dus ook niet verslechterd. De blauwe reigers, ijsvogeltjes, oeverzwaluwen, libellen... zijn aan dergelijke invasies gewend geraakt. Waarschijnlijk hebben ze ook van mij geen hoge dunk: wat ben ik ten slotte anders dan een voyeur?
| |
Nachtvlinders
[11 augustus]
Toen ik een paar dagen geleden op het terras bij een tennisveld hier in de buurt zat te genieten van een glas kriekbier, verslikte ik me eensklaps... De vier tennisspelers knielden, hurkten en lagen op hun buik bij iets dat zich precies onder het net afspeelde.
Nieuwsgierig stond ik op en betrad ik het veld. Middelpunt van de belangstelling was een grote rups met groene rug en op het voorlaatste segment een blauwe hoorn: een lindepijlstaart in wording dus.
Gisteren had ik mijn wekelijkse kaartavond in Pulle. Omdat het zo een balsemieke avond was, had de gastheer de kaarttafel in zijn tuin geplaatst. Aan een in het gras geprikte hengelroede had hij een lamp bevestigd. Wij hebben gewhist tot twee uur vannacht.
Gewhist... ja. De lichtkrans waarin wij speelden, wemelde van de nachtvlinders (‘motten’, volgens mijn vrienden): dennepijlstaarten, grote hermelijnvlinders, kameeltjes, tijgervlinders, hazeluiltjes, meidoornuiltjes, koperglansuiltjes. Ook wantsen mengden zich geregeld in het kaartspel. Onze mooiste bezoeker echter was een citroengele vlinder met enkele bruine vlekjes op de vleugelranden, een hagedoornvlinder. Hij zorgde ervoor dat het kaartspel soms bijna in slow motion verliep.
Omstreeks halftwee zei de oudste man aan de tafel: ‘Ik heb nooit geweten dat het 's nachts buiten zo mooi kon zijn.’
| |
| |
| |
Nijlpaard
[12 augustus]
Voor een echte natuurliefhebber is het weder niet zo héél belangrijk. Tijdens mijn vakantie in ‘Au Bouquet de France’ in De Haan trok ik elke dag op ontdekkingstocht in de duinen met mijn oudste kleindochter. Omdat ze graag bloemen plukt voor haar grootmoeder, loodste ik haar voorbij de gele morgenster, de ratelaar, het zeepkruid... Ik liet haar ruiken aan het look-zonder-look, de pastinaak, de liguster. En af en toe liet ik haar enkele bottels van de duinroos plukken, met vruchten van de grote klis naar mij gooien, peultjes van de blazenstruik platknijpen... Voornamelijk echter poogde ik haar aandacht te doen uitgaan naar de bloedrode sint-jansvlinders op de paardehoefklaver, naar de knip- en boktorren op de peen (met enkele paarsrode bloempjes in het midden van de gewelfde witte schermen)... Ze moet leren gelukkig zijn met het kleine, denk ik altijd. Ze moet in het kleine... het grote leren zien. Ja... Maar op een dag was daar het ‘Wiener Circus’. En als ze aan tafel netjes bleef zitten, mocht ze ernaartoe... Onvoorstelbaar. Met open mond keek ze naar de kunsten van hondjes, aapjes, varkens, pony's, een kameel, een olifant en... een nijlpaard. Eerlijk gezegd: toen dat oerbeest (drie ton zwaar, driehonderd kilogram voedsel per dag) zijn nummer opvoerde, viel ook mijn mond open. Maar nu vraagt mijn kleindochter elke dag wanneer we nog eens naar dat brave nijlpaard gaan kijken... Hoe kan ik ooit weer haar belangstelling wekken voor het kleine? Hoe kan ze ooit weer gelukkig zijn met iets en niets? Trouwens: gedragen de meeste Belgen zich niet alsof ze in hun leven wat te veel nijlpaarden gezien hebben?
| |
De salamander mag niet uitsterven
[13 augustus]
Toen ik vanmiddag als een luie salamander door het achterdijkse land van de Nete kuierde, begon ik zo maar aan de sala- | |
| |
manders uit mijn jeugd te denken. Geen dras, geen poel, geen sloot, geen beek was er, of er leefden salamanders in of rond: vooral gewone (of kleine) watersalamanders en vinpootsalamanders, maar ook alpenwatersalamanders en kamsalamanders. Iedere jongen had er toen tijdens de zomervakantie ten minste één als troeteldier.
Sedertdien hebben de mensen met hun insekticiden en andere chemicaliën (water-, land- en luchtverontreiniging) ze langzaam maar zeker uitgemoord. In deze streek weet ik ze nog alleen leven in en rond de brandputten op de ontoegankelijke Britse Basis.
Salamanders, en zeker vuursalamanders (nog niet zolang geleden zou de gestreepte vuursalamander nog uitgezet zijn in de buurt van Mechelen), hebben mij altijd geïntrigeerd. De salamander als vuurgeest (een gift en vlammen spuwend ondier dat in het vuur kon leven) is trouwens een archetype. Las ik overigens niet dat enkele eeuwen geleden in het Boven-Tertiair van Ohningen in Baden het skelet van een reuzensalamander werd ontdekt, dat door natuurvorser en arts Johann Jakob Scheuchzer (1672-1733) als het overblijfsel van een tijdens de zondvloed omgekomen mens werd beschouwd? Eerstdaags ga ik heel stilletjes eens iets proberen. Ik ga met een vlindernetje enkele salamanders scheppen op de Britse Basis en die dan uitzetten in de zuiverste poel van het achterdijkse land. Als het mislukt, begin ik opnieuw. Atlantis is wellicht wel in één dag verwoest, maar zeker niet in één dag tot stand gekomen.
| |
Timmermanspad
[15 augustus]
Gisteren ben ik nog eens naar Lier getogen om er het Timmermanspad te volgen. Dit buitengewoon mooie en op onnavolgbaar consciëntieuze wijze onderhouden pad vertrekt op het begijnhof en volgt de oevers van de waterlopen die Lier omringen. Die oevers worden min of meer overwoekerd door de reuzenbalsemien. Deze rozerode hommelbloemen zijn nochtans uit Voor-Indië afkomstig. Maar ook de Japanse duizendknoop trof ik er aan, en de Canadese fijnstraal, en de kom- | |
| |
passla, en het kaasjeskruid... In feite echter loopt het pad door een uniek arboretum. Eeuwenoude acacia's, platanen, essen, esdoorns, gele wilgen, wilde kastanjes, beuken en eiken overlommeren het en schermen het voor de buitenwereld af.
Ik kwam zwaar onder de indruk van de gedrochtelijke wortels van een aantal steenoude rode beuken en hield de adem in voor de oudste tamme kastanjes die ik ooit zag. De inskripties in de basten van de beuken waren door de tijd verwrongen tot monsterachtige runen. Krenteboompjes, boerenjasmijnen en sneeuwbessen verdoezelden de minder fraaie plekjes. Ik ontmoette Jan Baptist David, Anton Bergmann, trainende atleten en ‘joggers’, een dame die haar hond uitliet, twee snaken met een hengelroede... De Fee ontmoette ik niet. Die zat in de hemel taferelen uit het paradijselijke Netelandschap te schilderen.
| |
Paddegift
[16 augustus]
En weer kreeg ik Sus op bezoek, de oud-leerling die dierenarts is. Sus zat met een probleem. In het holst van de nacht was hij opgebeld door een echtpaar dat een verlate avondwandeling had gemaakt met de hond. Of hij bij hoogdringendheid wilde komen? De hond had namelijk onder hun ogen een pad verslonden, een giftig dier dus. Sus had aan de oproep gevolg gegeven, had bij de hond inderdaad vergiftigingsverschijnselen (o.a. vergrote pupillen) gekonstateerd, had het dier een braakmiddel toegediend, en had er zich dan van kunnen vergewissen dat de hond werkelijk een pad verorberde.
Nu wilde hij van mij te weten komen in hoeverre padden giftig zijn en dus of de hond buiten gevaar was. Ik kon hem vertellen dat ik al vaak een pad gepakt had en dat ik nog nooit iets gewaarwerd, maar gegeten had ik ze vanzelfsprekend niet.
We gingen dus op zoek in mijn boeken... Daarin ontdekten we dat de gewone pad. (Bufo bufo) aan weerszijden achter de ogen een langgerekte, grote klier (paratoїdklier) heeft, waaruit ze onder sterke druk via de vele poriën een wit, giftig sap
| |
| |
afscheidt. Dit gif prikkelt de ogen en de slijmvliezen van neus en mond, en wanneer het in de bloedbaan wordt gespoten, werkt het sterk toxisch...
Sus stapte tevreden weer op: hij had op geen pad getreden en niemand een pad in de korf gezet. Ik bleef achter met een wrang gevoel in de maagstreek: de jongste tijd word ik te veel geraadpleegd over dingen waarvan ik maar weinig weet.
| |
Het ven
[17 augustus]
Op het gehucht Klein Gent in Grobbendonk, dichtbij de grens met Bouwel en Herenthout, ligt nog een ven, Hét Ven. Toen Felix Timmermans met de zijnen de zomervakantie nog doorbracht in ‘Minneke Poes’, wandelde hij vaak met de toenmalige sekretaris van Bouwel tot aan Het Ven, ‘waarin de hemel genietend op zijn rug ligt’.
Op het (voor de Kempen toch) onzalige gewestplan werd Het Ven als industriegrond gekatalogeerd. Onlangs ontving het gemeentebestuur van Grobbendonk een aanvraag van de I.O.K. om Het Ven te mogen dempen en vervolgens als industrieterrein te verkopen. In plaats van deze aanvraag klakkeloos in te willigen, zonden de Grobbendonkse gemeentevaderen enkele bevoegde personen naar Het Ven... Hoe zat dat met de ekologische waarde van deze plas?
De natuurminnaars kwamen tot de ontdekking dat Het Ven, dat ontelbare malen geschilderd werd en waarin talloze Kempenaars leerden zwemmen, reeds gedeeltelijk gedempt was met afbraakresten. In het intakt gebleven gedeelte bloeiden echter nog de koningsvaren, de Kempense waterranonkel, de klokjesgentiaan, de zonnedauw, het heidekartelblad, de pilvaren, de moeraswolfsklauw... In het water zwom het zeldzame hondsvisje (typisch voor zure vennen). Bovendien bleek Het Ven een paarpoel voor libellen, padden en bruine kikkers te zijn.
Zeg nu zelf: kan of mag zulk uniek gebied opgeofferd worden voor een nieuwe fabriek in een streek waar de industrializering een katastrofaal fiasko werd?
| |
| |
| |
Duinenreservaat
[19 augustus]
De laatste dagen heb ik vele uren door de relikten van het weleer sublieme Vlaamse duinenlandschap gedoold. Nooit geurden het echt en het liggend walstro zo heerlijk. Nooit zag ik het kruipend stalkruid, de kattedoorn, de dagkoekoeksbloem en zelfs de duinroos zo fris bloeien. Ook de duindoorn, de wegedoorn, de liguster, de abeel en de vlier zagen er biezonder fleurig uit. Het vochtige voorjaar is dan toch voor iets goed geweest...
In een slenk tussen Raversijde en Middelkerke zag ik een kluut. Nabij een slenk, tussen Middelkerke en Westende ditmaal, ontdekte ik tientallen brandnetels die van boven tot onderen met slakkehuisjes behangen waren. In het Duinenreservaat van De Panne ten slotte deden de woestijnachtige pannen me onweerstaanbaar denken aan de Kalmthoutse heide.
Menigmaal keek ik uit naar andere wandelaars om te kunnen zeggen: ‘Kijk nu toch eens!’ of ‘Heb je dat al gezien?’ of ‘Wie had nu ooit durven denken dat het hier zo mooi was?’... Maar die andere wandelaars waren er niet. En ravottende bengels, piknikkende families en vrijende paartjes hebben gewoonlijk wat anders te doen dan de natuur te bewonderen.
| |
Nee, onkruid bestaar niet...
[20 augustus]
Het ergert mij altijd weer de mensen te horen praten over onkruid. Onkruid bestaat niet. Zelfs uitgesproken giftige kruiden waren bij voorbeeld voor de Germaanse volkeren zeer waardevol. Het middeleeuwse kristendom maakte echter met de heidense, zogenaamd satanische kennis van de krachten ervan brutaal komaf. Wie zich daarvan wil vergewissen, moet er maar eens op naslaan wat de geschiedschrijvers bedoelden met het ‘Bloedbad van Verden’. De skrupuleus getinte hang naar tuinen, bermen en oevers die kaal zijn als golflinks, is wellicht ontsproten aan angst voor de brandstapel en andere tormenten.
| |
| |
Vele kruiden werden door die maaiwoede definitief verdelgd. Ook voor het boerenwormkruid begin ik nu te vrezen. Dit kruid met zijn grof geveerde bladeren en zijn in schermen staande gele bloemhoofdjes zonder stralen kan onmogelijk nog tot voldragen zaadvorming komen. Zoals de naam aangeeft, werd het kruid ooit veel gebruikt als middel tegen wormen (ook tegen maagpijn en spataderen). Vleesgerechten, groenten, pannekoeken en pudding werden ermee op smaak gebracht. Ook als surrogaat van hop in bier en als pittige smaakgever in warme wijn of in likeur bewees het kruid zijn diensten. En dat men er heksen en spoken mee kan bezweren, staat voor mij vast...
Wie zich overspannen of gekweld voelt, moet maar eens enkele bloempjes platwrijven en dan zijn handpalmen voor zijn gelaat brengen... en diep inademen. Alle muizenissen zijn dan als bij toverslag verdwenen!
| |
Bruiloftsvlucht
[21 augustus]
Toen ik gisteren in de vooravond in mijn tuin zure grimassen liep te maken met een oogstappel in de hand, zag ik plotseling de buurvrouw driftig heen en weer lopen langs de gevel van haar huis. Ze hield een waterketeltje in de hand en goot hier en daar de dampende inhoud op de grond. ‘Vliegende muurzeikers!’ riep ze in paniek naar mij. En toen zag ik het ook...
Overal joegen opgezweepte werkmieren de gevleugelde koninginnen en darren uit het nest. ‘Over tien minuten zijn ze allemaal weg,’ stelde ik de buurvrouw gerust. ‘Ze gaan paren in de lucht. De darren sterven, en de bevruchte koninginnen verliezen hun vleugels en stichten een nieuwe staat.’
De buurvrouw keek me ongelovig aan. ‘En wat gebeurt er met de mieren zonder vleugels?’ Ik blikte naar de lucht boven het achterdijkse land van de Nete, waar zwaluwen en spreeuwen en zelfs kauwen de gekste kapriolen maakten: voor hen was de bruiloftsvlucht der mieren een overheerlijk bruiloftsmaal.
| |
| |
‘Die hebben zoveel bladluizen gemolken dat ze nu totaal versleten zijn... Ze sterven. Het zijn ten slotte maar... werksters.’ De buurvrouw knikte, grimmig. ‘Het is altijd en overal hetzelfde,’ zei ze, ‘zelfs bij de muurzeikers.’
| |
Hemelsleutel
[22 augustus]
Als ik naar Scherpenheuvel trek - en dat ten minste éénmaal per jaar te doen, zit ons, Kempenaars, in het bloed - kan ik het niet nalaten even een bezoek te brengen aan het ouderhuis van Ernest Claes. Vooral de Leuvense stoof daar roept in mij altijd weer nieuwe herinneringen op. Gisteren echter scheen de zon, zodat ik de kans zag even de tuin te verkennen.
Met argwaan bekeek ik de weliswaar oude yucca naast de waterput, de clematis en de sparren. Het bosje hemelsleutel (door ons in illo tempore geneesbladeren genoemd) daarentegen kwam mij vertrouwd voor. En toen zag ik het paradijs: wilgeroosjes, adelaarsvarens, bereklauw, engelwortel, speerdistels, kattestaarten, Gelderse rozen, moerasspirea... Een uniek drasland. En eensklaps voelde ik me daar thuis. Het kwam me alleen maar vreemd voor dat de andere toeristen er geen oog voor hadden.
Toen ik wat later op een terras onder de beuken en linden van het Zichemse dorpsplein een glas bier dronk en bij de betaling ervan ook een halve frank weerkreeg, was ik nog gelukkiger. Er zijn dus toch nog plaatsen in ons land waar de prijs van het bier tot op een halve frank wordt uitgerekend. Ontgoocheld was ik toen ik moest vaststellen dat de bosbessestruikjes in de bossen tussen Averbode en Herstelt geen vruchten droegen. Zijn de bijen en hommels die voor de bestuiving moeten zorgen, daar misschien uitgestorven?
| |
| |
| |
Heide in gevaar
[24 augustus]
Mijn vriend de kunstschilder Achilles Cools en ik hebben onze traditionele zomerwandeling mogen maken op de ontoegankelijke en streng bewaakte Britse Basis tussen Grobbendonk en Herentals. Onze eerste belangstelling gold de vossen en de reeën. De twee vosseburchten (op twee kilometer van elkaar gelegen) waren flink uitgebreid en - te oordelen naar de vele verse sporen - druk bewoond. Ook de reeënroedel - te oordelen naar de slaap- en schurkplaats in een eikenbos en naar de sporen van spits gespleten hoeven op de heiduinen - had zich zeker gehandhaafd. We zagen kleine ijsvogelvlinders, vuilboomblauwtjes, vuurvlindertjes, heidelibellen en... buizerds. We werden onophoudelijk belaagd door muggen en regendazen. In de helft van onze tocht kregen we daarenboven af te rekenen met een zeldzaam mooi maar baldadig onweer.
Bijna gelijktijdig begonnen wij ons zorgen te maken over wat ooit... de heide genoemd werd. Rond de vele vennen (in de streek ‘goortjes’ genoemd) troffen wij nog slechts op één plaats gagel aan en ook de dopheide werd er zienderogen verdrongen door elzen en wilgen. Op de hoger gelegen heidevelden werd de struikheide overlommerd en versmacht door eiken, berken, dennen en sporken. Ook de brem leidde er een verkommerd bestaan.
Ik vrees dat ik mijn kleinkinderen nooit een denkbeeld zal kunnen geven van wat de échte heide ooit was. En als de heide er niet meer is... Waarin zullen de Kempen dan nog verschillen van de andere verknoeide streken in de lage landen bij de zee?
| |
Atalanta
[26 augustus]
Al verscheidene dagen zijn de kroonjuwelen van de paars bloeiende vlinderstruiken in mijn voortuin de atalanta's (admiraalof nummervlinders). De atalanta is overwegend zwart maar
| |
| |
heeft witte, rode, blauwe en gele vlekjes in de voorvleugels en gele en blauwe stippels in de achtervleugels.
De atalanta zet haar eitjes af op jonge brandnetelbladeren. De rupsen spinnen de bladeren tot kokertjes. Wanneer de bladeren verdroogd zijn, nemen ze hun toevlucht tot verse bladeren... totdat ze verpoppen.
Dit gedrag schreef Christian Sepp toe aan ‘eene ingeschapene zucht tot eenzaamheid, en niet om eenig gevaar te ontwyken’. De atalanta is zeer schuw en vlug. Daaraan dankt ze wellicht haar naam.
Atalante, jageres uit Arcadië, was immers beroemd om haar schoonheid en... vlugheid. Wie naar de hand van deze mytische dame dong, moest een wedloop met haar aangaan. Verloor hij, dan werd hij gedood. Hippomenes slaagde erin haar te winnen door tijdens de wedloop gouden appelen te laten vallen die Atalante opraapte.
Al een paar maal heb ik voor mijn kleindochter een vlinder gepakt. De atalanta's laat ik echter met rust. Ik bewonder de gouden appelen in hun kleed, maar me in vlugheid met hen meten, durf ik niet.
| |
Bootsmannetjes
[27 augustus]
Vanmiddag zat ik bij een poel zeker tien minuten te kijken naar het spel (?) van enkele bootsmannetjes.
Bootsmannetjes hebben niks te maken met bootsmannen, oestervissen die met behulp van de lichtorgaantjes op hun onderzijde de mosselbanken afspeuren en die omwille van de voortgebrachte geluiden zouden doen denken aan de ouderwetse grommende bootsmannen uit de zeilscheepvaart. Bootsmannetjes zijn waterwantsen die met de rug omlaag zwemmen, daarom worden ze trouwens ook rugzwemmertjes genoemd.
De bootsmannetjes gebruiken hun lange, met haarborstels verbrede achterpoten als roeispanen. Ze ademen door middel van een luchtbel en moeten derhalve geregeld opduiken om de luchtvoorraad te verversen. Met hun lange steeksnuit doden ze
| |
| |
insekten, kikkervisjes en zelfs visjes die groter zijn dan zijzelf. Die steeksnuit wordt in een grijpgrage hand gepriemd, zoals ik tot mijn schade en schande al vaker ondervond.
De zwemhouding van de bootsmannetjes wordt bepaald door het invallende licht. In een akwarium dat van onderen belicht wordt, zwemmen de bootsmannetjes met hun rug naar boven gekeerd.
| |
Bosvogelhoeve
[29 augustus]
Eertijds moet het een grote hoeve geweest zijn, want de hoofdweg van het gehucht Eisterlee in Grobbendonk liep over het erf. Later, toen de schuur reeds gesloopt was, vonden vele generaties padvinders er hun toevluchtsoord. In de jaren zestig werd de hoeve getransformeerd tot een dancing, met een frietkraam erbij. In de jaren zeventig maakte iemand er een sinistere ‘diskobar’ van. En toen, op een wintermorgen, stond de Bosvogelhoeve in lichterlaaie.
Al meer dan een lustrum ligt het puin aan de Eikenlei. Vele oud-scouts wandelen geregeld nog eens tot daar, op zoek naar een verleden dat in de vlammen opging. Toen ik er gisteren voorbijliep, bleef ik verbaasd staan. Overal in de ruïne groeiden kompassla en netels.
De kompassla dankt zijn naam aan zijn (blauwgroene, langwerpige, stengelomvattende) blaadjes, die - althans wanneer de zon schijnt - in de stand noord-zuid staan. En boven de netels zag ik twee landkaartjes spelen. De zomergeneratie van deze vlindertjes heeft een lichte roodbruine bovenkant. De landkaartjes danken hun naam echter aan hun onderkant: okeren, rode en bruine landen zijn er met witte lijntjes afgetekend.
Padvinders, kompas en landkaart... Zulke verrassingen maken de weemoed mooi en rijk.
| |
| |
| |
Vlaamse gaaien
[31 augustus]
Kuntschilder Achilles Cools had twee tamme Vlaamse gaaien. Enkele dagen geleden misten zijn kinderen hun speelkameraadjes. De liefste lokroepen bleven onbeantwoord. Ze gingen op zoek in de buurt. Toen ze langs een tuin liepen, zagen ze twee dode ‘rotzakken’ in een morelleboom bengelen. Bij nader toezien bleken het hun lievelingsdieren te zijn. Drama, natuurlijk...
Maar in dit land niets illegaals, niets abnormaals zelfs... want iedereen kan zich hier een geweer aanschaffen, iedereen mag zijn ‘oogst’ beschermen tegen Vlaamse gaaien. De meeste ‘jachtwachters’ schieten de Vlaamse gaaien, eksters en kraaien zelfs te kust en te keur af. Deze zangvogels roven immers de eieren van de ‘boskiekens’, die zij fazanten noemen.
Dat is inderdaad zo, maar beseffen de heren dan niet dat dit gedrag bij voorbeeld hun... ‘boskiekens’ ten goede komt? Fazanten leggen allemaal omtrent hetzelfde tijdstip eieren. Als nu de natuur precies dan haar kuren (vorst, onweer, regen, hagel...) krijgt, dan gaat die hele generatie verloren. De kraaiachtigen zorgen ervoor dat vele vogels al dadelijk aan een tweede nest beginnen en dus dat het broedproces gespreid plaatsgrijpt... Ach, het zal wel te ingewikkeld zijn voor... wie denkt dat hij de natuur geregeld te hulp moet snellen met zijn geweer.
| |
Duivelsbeet
[2 september]
Nu de zon elke dag een beetje schuiner over de bomen en de huisgevels streelt en de trillende uitwaseming van de gewassen haar licht soms tot een kluwen filigraandraad omtovert, is het heerlijk langs de veldwegen te slenteren. Vooral in de vallei van de Molenbeek te Pulle zien de bermen nu blauw van de grasklokjes, de zandblauwtjes en de blauwe knopen... Vooral het veelvuldig voorkomen hier van de prachtige, steeds zeldzamer wordende blauwe knoop verheugt me telkens weer. De Radix morus diaboli, in de volksmond trouwens duivelsbeet gehe- | |
| |
ten, is een oeroud geneeskruid. Woedend om de heilzame krachten van deze plant van de blauwgraslanden met haar halfbolvormige bloemhoofdjes zou de duivel ooit een stuk van de wortelstok gebeten hebben, wat de botte vorm van de wortelstok moet verklaren... Als je tabaksdamp over zulk bloempje blaast, verkleurt het dadelijk van paarsblauw tot felgroen, wat te wijten zou zijn aan de inwerking van de ammoniak uit de rook. Een identiek verschijnsel doet zich voor bij de knautia, die overigens om die reden ook tabaksbloempje genoemd wordt. De (volks)naamgeving in het rijk van de planten is onvoorstelbaar boeiend.
Waarom noemde men bij voorbeeld het glidkruid ooit de godsgenade? Dergelijke vragen maken elke wandeling weer de moeite waard.
Vooral de nieuwsgierigheid maakt het leven opwindend avontuurlijk... Naar welke blauwe bloem zochten de romantici? Waarom is de blauwe knoop het insigne van de vereniging van geheelonthouders?
| |
Bartholomeus ontmaskerd
[3 september]
Reeds vroeger uitte ik mijn verwondering over het feit dat oudere Kempenaars op een bepaald ogenblik in de nazomer beginnen te zeggen dat de braambessen niet lekker meer zijn ‘omdat de bartholomeus eraan gezeten heeft’... Toen ik vanmiddag met mijn oudste kleindochter aan de ‘Platte Aard’ bramen (doornbessen, zeggen wij) stond te eten en ik plotseling een walgelijk lauwe en zoeterig weeë geur aan mijn vingers opsnoof, viel mijn... frank. De bessenwants of de groene stinkwants... of één van de ca. tweeduizend in ons land voorkomende wantsen was hier op bezoek geweest.
Vele wantsen scheiden kwalijk riekende stoffen af uit stinkklieren bij de achterpoten en besmeuren er de planten of vruchten mee, waarop ze rondkruipen. De meeste soorten bij ons hebben beschermende kleuren (meestal bruin of groen), zodat ze niet opvallen. De schildwantsen zijn nogal plat en dragen een opvallend driehoekig schild.
| |
| |
Maar hoe kwamen onze grootouders in godsnaam aan de... naam bartholomeus? Na lang piekeren bedacht ik de volgende oplossing. De een of andere geleerde moet de Kempenaars ooit verteld hebben dat het hier ging om de Dolycoris baccarum Linnaeus of om de Polomena prasina Linnaeus... en onze brave voorouders simplificeerden al die onuitsprekelijkheden tot... bartholomeus. Geef toe: se non è vero, è ben trovato...
| |
Spoken
[6 september]
Met een vriend wandelde ik onlangs naar de ruïnes van de (in de vijftiende eeuw opgerichte) priorij van O.-L.-Vrouw Ten Troon, die als een enclave in de Britse Basis tussen Grobbendonk en Herentals liggen. Om de restanten van de kapel te bereiken moesten wij ons een weg banen door een struweel van sleedoorn.
Eens was deze plaats berucht om haar spoken, maar sedert er in een nis een beeldje van O.-L.-Vrouw Ten Troon geplaatst werd (1932) is het de sereenste plek van de Kempen geworden. Alleen het gezoem van de zweefvliegen op berekauw en engelwortel was er te horen. Met genoegen stelde ik vast dat de muurleeuwebekken nog steeds over de brokkelige muren kropen en dat ook het glaskruid had standgehouden. Voor de ingekalfde gang die naar de krypten leidde, stonden nog twee koningskaarsen.
Meer dan een kwartier zocht ik tevergeefs naar de pijpbloem, die ik hier twee jaar geleden nog wist bloeien... Het glaskruid (familie van de brandnetel) en de pijpbloem (die zich zo geraffineerd laat bestuiven door kleine insekten) zijn twee oude artsenijplanten. Eeuwen geleden behoorden ze tot de grote kruidentuin van de monniken. Omdat ze bijna onverdelgbaar zijn, hielden ze stand. Nu echter heeft ook de pijpbloem de geest gegeven...
Soms droom ik hardop van de goeie ouwe Kempense spoken. Waar zij vroeger rondwaarden, stierven geen planten uit.
| |
| |
| |
De Hel van Pulderbos
[7 september]
Tijdens de ‘Ronde van de Kempen’ voor amateurs werden de wielrenners tweemaal door - zoals de kranten dat blokletterden - de ‘Hel van Pulderbos’ gestuurd. Deze het heet in feite de Voort en is een gedeeltelijk in zand en modder weggezakte kasseiweg uit het begin van deze eeuw. Voor mij en een paar vrienden was de wedstrijd een aanleiding om nog eens langs daar te wandelen. Toen de sakkerende en vehement snuitende renners met in hun spoor een rij krankzinnig toeterende volgwagens het strijdtoneel verlaten hadden, ontdekten de toeschouwers eensklaps dat de hazelnoten rijp waren. Tot wanhoop van de eekhoorns werden de hazelaars in een minimum van tijd geplunderd. Toen ook deze lui (met uitpuilende zakken) van het toneel verdwenen waren, bevonden wij ons eensklaps in het paradijs: hemelse geuren van mossen en varens én bijna bovennatuurlijk zingende vogels zorgden voor een voorwereldse rust. Wij haalden diep adem en dachten met weemoed terug aan de tijd dat er in de Kempen uitsluitend ‘hellestraten’ en karresporen lagen. ‘Ik,’ zei mijn oudste vriend zacht, ‘herinner me nog goed de overgang... Het eerste jaar dat er een makadam lag in Pulderbos en Pulle, kwamen verscheidene keuterboertjes er hun rogge en tarwe op dorsen...’
| |
Kruisbes
[10 september]
Wanneer de zon overrijp is in de Kempen, gaat er geen dag voorbij zonder dat ik aan de tuin van mijn grootouders in Pulle denk, de tuin van mijn jeugd... Altijd waren er vruchten om te plukken of om op te rapen: aardbeien, vroege kersen (Guigne d'Annonay of ‘pijlen’), vleeskersen, knapkersen, rode en zwarte aalbessen, frambozen, noordkrieken, kruisbessen, oogstappels, gele pruimen (Jefferson), blauwe pruimen (Belle de Louvain), perziken, dubbele flippen, druiven, suikerappels, hazelnoten, okkernoten, kastanjes, winterappels, winterperen, mispels...
Vooral als ik dezer dagen geschramde armen heb van het pluk- | |
| |
ken van bramen, komt het heimwee naar de... kruisbessen in me op. Waarschijnlijk omwille van die schrammen werden de kruisbessen uit de Kempense tuinen gebannen. Of was het omdat de kinderen ze vaak te groen aten, met alle gevolgen vandien? Of had de kruisbessemeeldauw er iets mee te maken? Ik herinner me dat ik ooit bij joodse vrienden dineerde en dat ik toen karnemelkspap met groene kruisbessen (‘knoesels’. zeggen de Kempenaars) erin voorgezet kreeg. Zoveel is al verdwenen. Wie herinnert zich nog de zuurzoete kornoeljebessen? Ik plant deze winter beslist een kruisbessestruik. En volgend jaar vraag ik aan mijn moeder of ze met de vruchten ervan nog eens een kruisbessentaart wil maken...
| |
Kapucijnbloemen
[13 september]
Ik houd van oude Kempense tuinen. Jan de Hartog blijkbaar ook. Toen ik vorige zondag een bezoek bracht aan het echtpaar R. Dhont-Lepage aan de Roosten in Pulderbos, werd me verteld dat de schrijver daar vriend des huizes was. Tot mijn verbijstering vertelde de gastheer trouwens dat de schrijver van ‘Hollands Glorie’ er de vreemde gewoonte op nahoudt boven de spijzen en dranken te ‘pendelen’ (wichelen). Onlangs nog wees zijn pendel een heerlijke fles Chablis af... om in de duistere wijnkelder een Pommard 1945 op te sporen. Toen wij op de met bloeiend steenlevermos begroeide keien van de binnenplaats naar de scharlaken bloemen van een langs de muur rankende Oostindische kers stonden te kijken, vertrouwde de gastheer me toe dat die kapucijnbloemen tot zijn lievelingsgerechten behoorden. De jonge schildvormige blaadjes en de bloemen werden gemengd in allerhande salades. En de onrijpe vruchtjes werden gebruikt ter vervanging van kappertjes, nadat ze een tijdje in azijn met zout gelegen hadden. Op zijn instigatie at ik een spoor (waarin honing wordt afgescheiden) van een bloempje en verrast proefde ik de scherpe verbindingen van mosterdoliën. Meteen ging me een licht op. Vroeger trof je in elke Kempense tuin klimkersen aan. Waarschijnlijk werden ze oorspronkelijk aangeplant omwille van hun voedingswaarde
| |
| |
(vitamine C), maar omdat de mensen ze te mooi vonden, raakten ze als groente in onbruik. Precies het tegenstelde gebeurde met de tomaat... Oorspronkelijk werd die nachtschade als sierplant geteeld, maar omdat de vruchten zo lekker waren, werd ze een... groente. Jammer dat ik vergat te vragen of Jan de Hartog ook boven de stamppot met Oostindische kers had ‘gependeld’.
| |
Alruinmannetje
[14 september]
Gisteravond kreeg ik het bezoek van een dame die me kwam vragen of ik niets kon ondernemen tegen de lieden die eerstdaags twee prachtige eiken gaan vellen in de buurt van haar woning. Als beloning had ze een paar schrikbarend grote courgetten bij. Beduusd en met veel spijt in de stem poogde ik haar aan het verstand te brengen dat schrijvers in ons land nog minder in de pap te brokken hebben dan circusartiesten. En bijna boosaardig voegde ik eraan toe dat mijns inziens de strijd gestreden was.
‘Welke strijd?’ wilde ze weten.
‘De strijd voor het milieubehoud,’ antwoordde ik. ‘Het is te laat.’
De dame bekeek me vol medelijden. ‘Het zijn lekkere courgetten,’ zei ze, terwijl ze me de geelgroene knotsen in de handen duwde.
Nu ben ik er de man niet naar om me zo maar iets te laten toestoppen, en dus broedde ik vannacht een duivels plan uit. Bij gebrek aan een echte mandragoraplant groef ik vanochtend aan een eenzame weg de wortel van een heggerank uit. Ik had geluk, want de stronk leek inderdaad een beetje op een kobold. Zonder veel moeite kon ik er dan ook een alruinmannetje van maken. En houd je nu vast: van vandaag af begin ik te toveren... De eiken van die dame worden mijn testcase. En mocht het lukken, dan zet ik door, al moet ik regeringen doen tuimelen. Vanmiddag heb ik trouwens ook een mand wilde hopbellen geplukt. Met die geurige vruchtkegels vul ik mijn hoofdkussen, opdat ik vannacht nog heerlijker zou kun- | |
| |
nen dromen van de heldendaden die ik als groenridder ga stellen in dienst van de dame met de courgetten...
| |
Perzikkruid
[16 september]
Toen ik gisteravond naar een boeiende sportreportage op het televisiescherm zat te kijken, ging eenklaps de bel. Met lood in de schoenen ging ik opendoen. Voor mij stonden een vriend en zijn jongste dochtertje. Of ik eventjes tijd had? Het kind stak een plant onder mijn neus. Was dit nu perzikkruid? Ik schudde het hoofd. ‘Dat is melganzevoet,’ zei ik. Of ik dan misschien voor wat perzikkruid wilde zorgen, want - zie je - de juffrouw in de school... Enzovoort. Hoe kan een mens zoiets weigeren? Terwijl mijn vriend mijn plaats innam bij de televisie, trok ik met zijn dochtertje de duisternis in. Het aardappelveld van de buurman was nog niet gerooid en ik wist dat het dorre aardappelloof overwoekerd werd door zwarte nachtschade, Canadese fijnstraal, knopkruid, klein kruiskruid, muur en perzikkruid. Ik gebood het kind bij mij te blijven, om een alibi te hebben bij een eventuele verdenking van moeskopperij. Op de tast - het was stikdonker daar - begon ik de bloemaren van het perzikkruid te zoeken... En plotseling zaten mijn handen te midden van de... kleine brandnetels, de venijnigste planten die ik ken! Ik slikte enkele vloeken in, verwenste de dag dat ik over planten begon te schrijven... en bezorgde het meisje de mooiste stengel perzikkruid van de Kempen. Toen ik weer binnenkwam, had William Van Dijck de 3.000 meter steeple al gewonnen. Een halfuur later zei mijn vrouw: ‘Maar jij hebt nu precies de handen van een roodhuid...’ En daarnet hoorde ik de buurman tot zijn vrouw zeggen: ‘Er heeft iemand bij ons in de patatten gezeten.’
| |
| |
| |
Gallen
[18 september]
Dezer dagen ga ik bijna elke vrije namiddag op stap met mijn oudste kleindochter. Omdat zij van elke vrucht het nut wil kennen, lijkt het wel of ik de natuur opnieuw ontdek. Op de vruchten die oneetbaar zijn, wil zij mordicus haar voetje zetten om tenminste het geluid te horen dat bij de verplettering voortgebracht wordt. Ontroerend is het te horen hoe zij een onderscheid maakt door middel van onomatopeeën: paffertjes (de blaasvormige peulen van de blazenstruik), ploffertjes (de sneeuwbessen), smakkertjes (de bessen van de Gelderse roos), petsertjes (de lijsterbessen)... Eikels noemt ze pijpjes en wilde kastanjes pikkebollen. Verlekkerd is ze op vogelkersen, vlier- en bitterzoetbessen. Vandaag bracht ze me in verlegenheid. Haar altijd meer naar lekkernijen of klankrijke vruchten speurende ogen hadden op een eikeblad drie galappeltjes ontdekt. Galappels zijn niet eetbaar en brengen geen klank voort. Gallen zijn trouwens geen vruchten. De larven van de galwespen dwingen de planten op zulke manier te groeien dat ze volop voedsel krijgen. En er zijn zoveel gallen: galnoten, aardappelgallen, ananasgallen, wattengallen, kersgalletjes, besgalletjes, gewone en bonte en kleine galappeltjes... Ten einde raad zei ik haar dat de galappels nog niet rijp waren.
Maar... mijn kleindochter vergeet niets. Binnenkort, wanneer de galappels wijnrode kleuren krijgen, zal ik met een betere verklaring op de proppen moeten komen...
| |
Mokerhei
[19 september]
Dezer dagen wens ik nogal wat touwtjestrekkers naar de Mokerhei. Ik weet niet hoe het is gesteld met de heide bij Mook (het in onze taal voortlevende type van onvruchtbaar, woest land), waar in 1674 Lodewijk en Hendrik van Nassau sneuvelden in de veldslag tegen de Spanjaarden, maar ik weet wel dat de eens zo glorieuze Eisterleeheide hier tussen Grobbendonk en Viersel op het punt staat in het niets op te lossen. De laatste
| |
| |
hektare struikheide (achter het kapelletje van Eisterlee) wordt zienderogen versmacht door vuilboompjes, lijsterbessen, vogelkersen, ratelpopulieren, eiken, vliegdennen... De stekelbrem, de kruipbrem en de verfbrem zijn al voorgoed verdwenen. Op het tamelijk vochtige domein van de waterwinning daar in de buurt vond ik gisteren nog drie bosjes rode dopheide. En in de dennenbossen tussen Grobbendonk en Vorselaar is er nog één are waar de blauwe bosbes groeit... doch niet meer bloeit. Over de grote bremraap (een onvertakte, gelig bruine bloemstengel, die aan de onderkant is beschubd) zal ik maar zwijgen. Waar is de tijd dat het duivelsnaaigaren, het rozenkransje, de klokjesgentiaan, het heidekartelblad, het hondsviooltje, de liggende vleugeltjesbloem, de gevlekte orchis, de parnassia, de Spaanse ruiter, de kleine en de ronde zonnedauw, de veenbes en de gagel hier gewone planten waren? Elke dag worden er nieuwe voorwerpen, toestellen, stoffen uitgevonden, maar bijna elke dag ook sterft iets uit. Uitvindingen verouderen en worden vervangen, levensvormen verdwijnen voor eeuwig. In dit land staan alleen dichterlijke naturen daarbij stil en die worden over de schouder en met de nek aangezien. Vroeger was de heide voor zovelen het dichterland. Het was er inderdaad te goed, te mooi voor stervelingen.
| |
Guldenroede
[20 september]
Als er één plant bij het zonlicht van september past, is dat de guldenroede. De echte guldenroede met haar trossen goudgele bloempjes (de binnenste zijn buisbloemen, de buitenste lintbloemen) heeft van onderen elliptische en gezaagde bladeren en van boven lancetvormige. Van Dale beweert dat de plant ook ‘heidens wondkruid’ wordt geheten, maar meer betrouwbare boeken spreken van ‘heidens wonderkruid’ (de Saracenen gebruikten het als een toverkruid). De Canadese guldenroede (met haar trossen straalbloemen, haar onvertakte stengel en haar scherpgezaagde bladeren) siert nog vele Kempense tuinen maar komt toch ook meer en meer in het wild voor. Ook het schermhavikskruid (met schermen gele trosbloemen en zwak
| |
| |
vertande, lancetvormige bladeren) maakt nu de bermen van goud.
De echte genieters echter van het champagnekleurige zonlicht van deze maand zijn de witte klokbloemen van de haagwinde, die slechts hun kelken sluiten wanneer het regent.
Majestueus is zeker ook het koninginnenkruid (leverkruid) met zijn rozerode buisbloempjes waarvan de gezamenlijke tuiltjes een scherm vormen. Het koninginnenkruid, dat vooral op vochtige plaatsen en langs bosranden voorkomt, heeft lange behaarde stengels en gezaagde bladeren. Koning Mitridates Eupator (ca. 150 v. Kr.) zou reeds geweten hebben dat dit kruid goed was tegen leverziekten. Ik vermoed echter dat het woord ‘mitridatizeren’ (d.i. gewennen aan een vergif door er telkens grotere doses van te gebruiken) zijn ontstaan dankt aan zijn persoon...
|
|