‘Hij wilde journalist worden,’ zei Guido. ‘Maar bij ons thuis stonden ze erop dat hij industrieel ingenieur werd. Toen hij ook het tweede jaar moest overdoen, is hij vertrokken. Hij had wel wat geld, hoor. Elke vakantiedag werkte hij bij de aardbeienkweker die naast ons woonde.’
‘Had hij ruzie gemaakt met zijn ouders?’
‘Helemaal niet. Ze waren natuurlijk niet opgetogen met zijn slechte resultaten. Maar...’ Hij aarzelde even. ‘Ik was enkele jaren jonger. Maar ik weet dat er nog wat anders was. Onze Jan vrijde met de dochter van die aardbeienkweker. Viviane heette ze... enfin, heet ze... want ze woont nog op die doening. Ze is zelfs al grootmoeder. Die Viviane moet ook nog met een ander te doen gehad hebben. Onze Jan betrapte hen toen hij die namiddag thuiskwam van de proklamatie. We hebben altijd gedacht dat dát de druppel te veel was.’
Op dat ogenblik haalden de eerste artiesten ons in. ‘Wel, pater, dat was een mooie wandeling,’ zei een dametje, dat de zuster van Lisa Minelli had kunnen zijn.
Ik keek verrast op. ‘Pater?’ zei ik.
Hij knikte. ‘Missionaris. In Zaire. Al twaalf jaar. Volgende week vertrek ik weer.’
Omdat de hele bende nu in aantocht was, besloot ik op te stappen.
‘Tot ziens,’ zei ik, terwijl ik hem de hand drukte.
‘Hartelijk bedankt in naam van iedereen,’ zei hij. ‘Wij zullen Pulle niet gauw vergeten.’
Ik liep met opgestoken hand van hen weg.
En gisteren ontving ik een brief van... Jan van Liesveldt.
‘Meneer,
Ik ben nu tien weken terug in het land. Al verscheidene weken liep ik met het idee rond U te schrijven, maar ik durfde het niet al te goed. Ik dacht dat U mij wel zou ver-