‘Allee! Kom nu!’ drong ik aan.
‘Mijn frieten worden koud,’ zei hij, waarna hij inlegde.
Stefanie, die postbeambte was, reageerde emotioneel, maar dat zou ze ook gedaan hebben mocht ik verteld hebben dat een van mijn duiven zich te pletter gevlogen had tegen het glas van de veranda. Toen ik vroeg of ze mee naar Kalmthout reed, leek het wel of ze een brief woog. ‘Ik ben niet van zins op te draaien voor de begrafeniskosten,’ zei ze. ‘Ik kan me niet herinneren dat Thomas ooit iets voor mij deed.’
‘Hij hield van ons,’ zei ik wanhopig. ‘Hij liep er niet mee te koop, maar het wás zo.’
Ze bracht weer een huilerig geluid voort. ‘Ik heb geen tijd, Patrick, écht niet. Wij zijn aan het behangen...’
Ik drong niet verder aan. De derde telefoon had ik mij trouwens kunnen besparen. Yvonne volgde altijd Stefanies voorbeeld, tot in het absurde toe. ‘Rijdt Stefanie mee?’ vroeg ze. Toen wist ik het al. Ook bij mijn eigen vrouw - 's namiddags sloot de school nochtans kwart voor vier haar deuren - ving ik bot. Ze werd eensklaps Juffrouw Cecilia. Dan sprak ze naar de letter en kreeg haar stem een bazige klank. ‘Jij bent de jongste, Patrick,’ zei ze. ‘Jij hebt voor Thomas al genoeg gedaan. Ik wil je niet verbieden naar Kalmthout te rijden. Maar kom me niet vragen mijn zuurverdiende centen uit te geven aan de begrafenis van een eeuwige klaploper.’
‘Zwijg, godverdomme!’ zei ik woest.
Juffrouw Cecilia zweeg natuurlijk niet. ‘Thomas was nog véél meer dan een klaploper! Hij was een nietsnut, een profiteur, een bohémien, een aftroggelaar, een...’
Ik kon de tirade niet langer aanhoren en liep naar de garage. Pas toen ik het dorp uit was, kwam ik een beetje tot rust. Eigenlijk zat er veel waarheid in wat Cecile gezegd had. Ik had voor Thomas inderdaad veel gedaan. Een tweedehandse