hij. ‘Ik heb nog steeds geen antwoord gekregen van die Zuidafrikaanse struisvogelkwekerij. Misschien worden ze daar overstelpt met bestellingen. Zij moeten over voldoende eieren kunnen beschikken. En hun broedmachines hebben toch ook een beperkte kapaciteit. Naar het schijnt, komt er in Holland elke dag een struisvogelfarm bij.’
‘We hebben nog twee maanden tijd,’ troostte ze.
‘Ik hoop dat ik nooit een beroep zal moeten doen op Vlaamse kwekers,’ zei hij. ‘Dat zijn gangsters. Die durven een half miljoen frank vragen voor een kweekdier en één tiende van dat bedrag voor een kuiken...’
‘Aan partikulieren,’ zei ze, ‘aan mensen die op zoek zijn naar een troeteldier.’
‘Wat zal ik precies verdiend hebben als ik de onkosten afgetrokken heb?’ vroeg hij.
‘Niet zóveel,’ antwoordde ze, ‘maar dat is normaal. De bouw van het hok, de vliegtuigreis, de verwarming, het voer, de dierenarts... En dan al de tijd die je erin stak. Je had kunnen gaan stempelen. En binnenkort de sociale bijdragen, de belastingen... Echte winst zal er pas zijn over twee maanden, als die honderd zesennegentig andere vogels ook slachtrijp zijn.’
‘Ik heb er ontzettend veel uren aan besteed, nietwaar?’ zei hij. ‘Als diamantslijper werkte ik niet eens één derde van die tijd.’
‘Vooral de eerste weken waren hard,’ beaamde ze. ‘Als ik eraan terugdenk, huiver ik nog. Hoeveel nachten heb jij bij die beestjes niet geslapen?’
‘Jij hebt anders ook goed je best gedaan,’ zei hij. ‘Zonder jouw goede zorgen waren er zeker vijf méér gestorven.’
‘Struisvogels,’ zei ze. Ze lachte binnensmonds. ‘En toch zal ik ze missen, als ze de deur uit zijn.’