‘Zonder je vast te houden?’
‘Ja.’
Ik kon mijn oren niet geloven. ‘Hoe deed ze dat dan?’
‘Ik weet het niet precies. Maar ze zei voortdurend: Goed zo, Maaike! Goed zo. En dat klonk zo overtuigend, zo aanmoedigend... dat ik wel moest opstaan. En ik voelde me daar zo goed bij, zo onvoorstelbaar goed. En ze zei ook dat alles wel weer goed zou komen, maar dat ik er moest in geloven. En nu geloof ik er weer in. Het komt goed. Je zult het zien.’
‘Het komt zeker goed,’ beaamde ik. ‘Ik heb al meer dan over honderd analoge gevallen horen vertellen waarbij het toch nog goedkwam.’
‘Over de mensen bij wie het niet goedkwam, zwijgen ze wijselijk,’ relativeerde ze.
‘Het is alleszins een fameuze opsteker na dat sombere gezwets van die dokter gisteren.’
Ze glimlachte. ‘Ingridje zei dat die dokter beter moest weten. Ze dacht dat hij me wilde behoeden voor te veel optimisme en bijgevolg voor te grote ontgoochelingen. Maar ze dacht ook wel dat hij meer tijd moest besteden aan het bestuderen van de hem overgemaakte dossiers.’
‘Zei ze dat allemaal?’
‘Ja.’
‘En ze is een stagiaire?’
‘Ja.’
Ik zwenkte bijna akrobatisch met de rolstoel langs een verraderlijke del in het asfalt.
‘Goed zo!’ zei ze met haar sopranenstem, die ik niet meer gehoord had sedert de beademingsbuis op Intensieve Terapie in Leuven haar stembanden had gekneusd.
Aan de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van de Averegten stak ze de hand op. ‘Goed zo!’ riep ze. ‘Goed zo!’