Ik zucht. ‘Toch wel...’
Ze neuriet haar hatelijk lachje. ‘Mijn souvenir is maar negenentwintig jaar oud, maar toch kreeg ik het van jou!’
‘Wat bedoel je?’
‘Mijn dochter is negenentwintig jaar oud.’
‘Ben je gek?’
‘Ja, dat zal wel! Wie in dit krankzinnige dorp geboren werd, wordt nooit meer normaal.’
‘Maar dat is onmogelijk!’ Ik duw haar van me af en kijk in de betraande bedoeïenenogen.
‘Zeg nu in godsnaam niet dat de jonge graaf er wat mee te maken had!’ zegt ze bijna hysterisch. ‘Die heeft zelfs nooit avances gemaakt in die zin.’
‘Maar... wanneer...’
‘Toen, in Leuven, wist ik het nog niet... Maar ben je de week voordien vergeten? Je afscheid van Tendelo! Je eksamens waren gedaan... Mijn ouders waren niet thuis...’
Ik haal vertwijfeld de schouders op. ‘Maar waarom liet je mij niets weten?’
‘Toen die gynekoloog van Turnhout me op de hoogte bracht van mijn toestand, zat jij aan zee. Papa is bij je ouders geweest. Wat daar gebeurd is, weet ik niet. Jouw vader heeft mijn vader aan de deur gezet. Wie hem wat ingefluisterd had, weet ik niet... maar hij zei dat hij voor geen geld van de wereld een bastaard van de jonge graaf als kleinkind wilde.’
‘De moeder van Margriet Hildersom,’ mompel ik wezenloos.
‘Ik ben daarna nog slechts zelden in Tendelo geweest,’ vervolgt ze. ‘Ik nam mijn intrek bij tante Hortense in Antwerpen. En zij zorgde ervoor dat ik Xavier leerde kennen.’
‘Xavier?’
‘Mijn man.’
We staan nu helemaal stil. In de verte zingt iemand: ‘O, heideroosje, wat ben je mooi...’
‘En hoe heet... mijn dochter?’