‘Je was zo goed als om het even wie,’ troost ik haar.
‘Als je mocht weten hoe jaloers ik ooit was op Dominique van de rentmeester,’ fluistert ze mistroostig. ‘Achter mijn rug is ooit veel kwaads verteld...’ Als Tom Jones ‘Green green grass of home’ begint te zingen, danst ze van me weg, recht in de armen van de wachtende Wies Boels.
Ik kies Elsje Olmen.
‘Wat een taart!’ komplimenteer ik haar.
‘Echt waar, meneer?’ vraagt ze stralend.
‘Meneer?’ protesteer ik.
‘Ja... Toch hoog volk, nietwaar?’ prevelt ze verlegen.
Ik lach hartelijk. ‘In godsnaam...’
‘Mijn kleinkinderen hebben me geholpen bij het bakken van de taart,’ zegt ze trots. ‘Ik heb er al vijf, weet je... Dimitri, Rinse, Jitske, Giacomo en Gaya.’
‘Wat voor een prachtige namen!’ zeg ik duizelig.
‘Ja, nietwaar? Dimitri zit al in het eerste leerjaar. Hij kan al goed lezen! Zie jij ook zo slecht van dichtbij? De meesten aan tafel ginder hebben een bril nodig om kleine teksten te lezen. Dimitri leest alle kleine teksten voor mij. Ik heb geen bril nodig. Neen. Het is vreemd, nietwaar? De mensen van de steden dragen bijna allemaal een bril om ver te kunnen zien. Dat zal wel iets te maken hebben met gewoonten. De stadsmensen zitten altijd op muren te kijken, en de buitenmensen zien altijd weiden en bossen én kijken de vogels na...’
Als Marc Aryan ‘Capri, c'est fini...’ begint te zingen, ben ik tureluurs. Terwijl Elsje op haar echtgenoot afstevent, baan ik mij een weg naar de tapkast. Ik heb trek in een koele trappist. Oktaaf Brants staat er ook. Wellicht kan hij niet meer dansen. Zijn hoofd weegt veel te zwaar, en hij wendt heroïsche pogingen aan om het in de hoogte te houden. Als hij mijn trappist ziet, lalt hij: ‘Wel, dat heb ik nu nog niet gedronken! Patersbier. Dat wil ik nu toch ook wel eens proeven... Jij bent een hele... euh... hoge piet geworden, nietwaar? Wij zijn maar