met het afbreken van kerken,’ fluistert meester Tommelein me in het oor.
‘Wordt dat dan zo goed betaald?’ vraag ik verbouwereerd.
De meester snuift hoorbaar. ‘Dat wordt helemaal niet betaald. Het is hem om het afbraakmateriaal te doen. Hoeveel villa's hij daarmee al gebouwd heeft, kan ik zelfs niet bij benadering schatten. Gaston en zijn vrouw maken elk jaar een reis rond de wereld...’
Wat hij nog fluistert, wordt overstemd door Ferre Bruggeman: ‘Champagne van Wies Boels, mensen! Heeft iedereen een roemer? Santé, Wies!’
‘Vijftig jaar en al rentenier,’ zegt de meester vol ontzag.
‘Ik dacht dat hij juwelier was,’ zeg ik onthutst.
‘Ja,’ fluistert de meester, ‘zwart... voor het plezier de mensen te kunnen kloten.’
Ferre Bruggeman duwt ook mij een roemer in de handen. De champagne is al uitgebruist. Tersluiks zoeken mijn ogen Dominique Daubigny. Ze heeft haar hoed afgenomen en staat ermee te draaien onder de neus van de pastoor. Haar benen zijn nog altijd rank... Op dat ogenblik ontstaat er een heftige woordenwisseling aan de tapkast, wat verder in de zaal. De amikale tête-à-têtes verstommen.
‘Wedden dat ik meer geld bijheb dan jij?’ roept Wies Boels met schelle stem.
‘Ja, verdomme!’ buldert Gaston Teunen.
‘Op de toonbank!’
‘Voor de dag ermee!’
Iedereen drumt naar de toonbank.
‘Voilà! Vijftigduizend frank!’ kraait Wies Boels.
‘Voilà! Het dubbele!’ brult Gaston Teunen.
‘Dit mag allemaal op!’
‘Dit óók!’
‘Een rustig jaar, nietwaar?’ zeg ik tot meester Tommelein.
‘Ja...’ aarzelt hij. ‘Dat zegden wij, de onderwijzers, toch altijd