en alles te geven belooft ze, zij het niet uitdrukkelijk, meer dan ze zal kunnen gestand doen, en schept zij in het kind de voorwaarden tot toekomstige teleurstelling en ‘verwendheid’.
Misschien geeft de natuur een les in het gedrag van de leeuwin die wel eens haar welp een eigenaardig-onvriendelijke slag met haar klauw geeft, alsof ze hem wil zeggen: ‘pas op, ik ben zo zacht en albevredigend niet als je wel denkt.’
Deze eis tot een zekere gereserveerdheid (vooral niet te verwarren met koudheid; laat ik daarom liever zeggen: voorzichtigheid in het aanvaarden en in het geven) bestaat ook in het huwelijk; maar hier is het in zoverre anders: dat, door het niet voldoen aan deze eis, de schuld (oorzaak) veel meer bij beide partijen ligt. De zich teleurgesteld voelende partij had kunnen weten - had zélf meer schroom in het geven en nemen moeten tonen, - had de wil tot geven en nemen meer moeten uitstrekken over de toekomst. Aan het kind kan men echter dit verwijt moeilijk maken. Het staat dus, zeker zo lang het kind nog klein is, aan de ouders om het kind te behoeden voor een ‘Oedipuscomplex’.
Onder het Oedipuscomplex versta ik hier niet zozeer het eerste optreden van deze verlangens en verwachtingen als zodanig, als wel het latere stadium, de toestand van conflict, die ontstaat wanneer de verwachtingen niet tot beperkte proporties worden gebracht en dan door hun onvervulbaarheid verwarring, teleurstelling en wrok met zich meebrengen.
Wanneer dit complex reeds gevormd is, bevat het, bij al zijn onverkwikkelijkheid, toch een element van onmisbaarheid voor het kind. Dromen die dit complex verraden, hebben een