Op de straat
Ik zit maar te denken. Maar geen enkele gedachte wil standhouden. Telkens probeer ik weer eens een ander soort straat: 'n mistige straat van 'n provinciestadje met mooi opgedirkte Sinterklaasetalages, afgebroken door sombere particuliere huizen die op domme, starende gezichten lijken. Of de weg naar Maastricht voor ons huis: De villatjes liggen stil en blijven stil liggen, de luiken blijven open en de gordijnen blijven toe, de daken blijven altijd even leelijk en de kale boomen ervoor, kijken verstard in de lucht... Ook met zoo'n straat kan ik niets beginnen. Laten we dan bijvoorbeeld de Kalverstraat in Amsterdam eens nemen: Het is volop zomer, de menschen loopen langs elkaar. De heeren hebben de hoeden in de hand of achter op het hoofd. Het is warm. Sommige wat zwaardere dames zijn rood, maar loopen niettemin door met hun pakjes of hondjes... Ja, de menschen loopen en het is warm. Ook zijn er kwajongens die Amsterdams praten. Dat is zeker wel interessant, maar hoe nou verder?
Het ligt aan mij, maar ik kan hier ook geen opstel van maken. Of moet ik een duizendmaal beschreven bedelaar, die moedeloos van het eene naar het andere huis sjouwt, voor de duizend en eende maal beschrijven?
Dit opstel zal wel op niets uitloopen. En toch is het dan niet omdat ik geen geschikt soort straat ken. Wat herinner ik me immers nog goed die gezellige breede dorpstraat met z'n huizen, maar ook z'n weiden en korenvelden erlangs. Die weg, met lichtblauwe keien geplaveid, waarover, als ik 's morgens